Actuele rechtspraak 26 maart 2018

VOORWAARDELIJKE OF ONVOORWAARDELIJKE INDEXERING?

NB: een nog steeds relevant vraagstuk is de indexatie voorwaardelijk of onvoorwaardelijk. Bij indexatiebepalingen als deze gaat het om de objectieve of cao uitleg methode.
Het reglement kent de volgende bepaling: “Deze pensioenregeling kent het principe van indexering waarbij de stichting, na de actuaris te hebben geraadpleegd, jaarlijks per 1 januari de ingegane pensioenen alsmede de nog niet ingegane pensioenen van degenen van wie het deelnemerschap in de pensioenregeling is geëindigd, zal herzien, mits de betrokkene op of na 1 januari 1992 deelnemer in de (voorlopige) pensioenregeling is geweest.
Het hof oordeelt als volgt: “Het hof is van oordeel dat de indexering moet worden gekwalificeerd als een voorwaardelijke. Het hof acht daartoe doorslaggevend dat in de eerste zin van artikel 16 is opgenomen dat de pensioenregeling ‘het principe’ kent van indexering en vervolgens in die zin is opgenomen ‘na de actuaris te hebben geraadpleegd’. Het hof is van oordeel dat ‘principe’ moet worden gelezen als ‘uitgangspunt’, dus behoudens uitzonderingen. Het hof is verder van oordeel dat niet valt in te zien wat het nut is van het raadplegen van een actuaris, wanneer het zou gaan om een onvoorwaardelijke indexering.”
Hof Den Bosch 13 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1092

 

 

AANSPRAKELIJKHEID DNB VOOR TOEZICHTMAATREGELEN?

 

NB: DNB is niet aansprakelijk voor schade toegebracht “ in de uitoefening van een op grond van een wettelijk voorschrift opgedragen taak” behoudens opzet of grove schuld. De vraag was of uitschrijving van een pensioenfonds uit het register een opgedragen taak is. Dat laat de Hoge Raad min of meer in het midden door te oordelen dat uitschrijving in voldoende verband met een opgedragen taak staat.

Betreft de uitschrijving uit het pensioenfondsenregister van pensioenfonds GSFS, welk besluit DNB later, na schorsing daarvan door de rechtbank Rotterdam, heeft ingetrokken. In cassatie spelen twee vragen: 1. Was DNB bevoegd uit te schrijven en 2. Is DNB hiervoor aansprakelijk.

De Hoge Raad overweegt:

3.3.4

Ingevolge art. 151 lid 3 Pw is DNB belast met het prudentieel en het materieel toezicht op pensioenfondsen. Blijkens art. 210 Pw is onderdeel van deze taak dat zij het in deze bepaling bedoelde register pensioenfondsen beheert. Ook indien DNB niet bevoegd zou zijn om een inschrijving in het register pensioenfondsen door te halen, zoals het onderdeel betoogt, staat een door haar genomen besluit tot doorhaling onmiskenbaar in rechtstreeks en voldoende inhoudelijk verband met de uitvoering van de haar in art. 151 lid 3 Pw en art. 210 Pw opgedragen taken en verleende bevoegdheden. Dit brengt mee dat art. 1:25d lid 1 Wft ook van toepassing is op de eventuele aansprakelijkheid van DNB voor het doorhalen van een inschrijving in het register pensioenfondsen.
3.3.5
Voorts heeft te gelden dat indien DNB, zoals het Pensioenfonds c.s. betogen, de bevoegdheid zou missen om een inschrijving in het register pensioenfondsen door te halen, dit enkele feit, zonder bijkomende omstandigheden – die in deze zaak niet zijn aangevoerd – onvoldoende zou zijn om haar besluit tot doorhaling van de inschrijving van het Pensioenfonds aan te merken als een opzettelijk onbehoorlijke taakuitoefening of een opzettelijk onbehoorlijke uitoefening van bevoegdheden of een gedraging die in belangrijke mate is te wijten aan haar grove schuld, een en ander in de zin van art. 1:25d lid 1 Wft.
Hoge Raad 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:309, conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1326
Wet: 210 Pensioenwet, 1:25d lid 1 Wft

 

UITKERING VAN PENSIOEN IN EIGEN BEHEER IS GEEN BOEDELSCHULD

NB de premie kan een boedelschuld zijn. De pensioenuitkering is echter geen premie. Om als boedelschuld te gelden moet het dan loon zijn. Hoewel art. 40 F een eigen loonbegrip zou kunnen hebben, valt de pensioenuitkering daar volgens deze uitspraak niet onder.

Betrokkene heeft pensioen in eigen beheer van de b.v. opgebouwd. De b.v. is failliet gegaan. De kern van het geschil betreft het antwoord op de vraag of de door de failliet aan [eiser] te betalen pensioenuitkering kwalificeert als loon in de zin van artikel 40, tweede lid, van de Faillissementswet (hierna: Fw).
Artikel 40 lid 2 Fw luidt: “Van de dag der faillietverklaring af zijn het loon en de met de arbeidsovereenkomst samenhangende premieschulden boedelschuld.”
Na uitgebreide beschouwingen over het systeem van pensioen opbouwen oordeelt de rechtbank:

Kortom: een pensioenuitkering kan niet worden aangemerkt als loon omdat de pensioenuitkering niet is een tegenprestatie voor verrichte arbeid maar is een uitkering uit hoofde van een opgebouwd pensioen, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat die pensioenopbouw mede is gefinancierd door een werkgeversbijdrage, welke bijdrage ook ten tijde van de periode waarin arbeid wordt verricht en pensioen wordt opgebouwd niet wordt gekwalificeerd als loon.

De rechtbank beroept zich aanvullend ook op art. 216 Pensioenwet, de bevoegdheidsbepaling (welke overbodig zou zijn geweest indien pensioen als loon werd gezien) en oordeelt dat niet relevant is dat pensioen fiscaal uitgesteld loon is, noch dat pensioen wel onder het loonbegrip van art. 157 VWEU valt. Hieraan doet niet af dat vervallen termijnen bevoorrecht zijn (art. 3:288 sub c BW). Art. 3:288 sub d BW is niet van toepassing, omdat de bestuurder hiervan is uitgesloten

Rechtbank Limburg 7 maart 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:2075

Wet: art. 3:288 BW, art. 40 F

 

 

MELDING BETALINGSONMACHT TIJDIG. VERZENDEN NOTA’S IS MEETPUNT EN NIET DE VERSCHULDIGDHEID OP GROND VAN SYSTEEM VAN DE VERPLICHTSTELLING

 

De kanontrechter overweegt: Deze regelingen in samenhang beschouwd leiden tot het oordeel dat de betalingsverplichting van de vennootschappen concreet werd met het ontvangen van de op 16 juli 2014 gedateerde premienota’s. De daarop volgende meldingen betalingsonmacht van 12 en 13 augustus 2014 zijn binnen de termijn van veertien dagen na de vervaldatum

(30 juli 2014) van deze premienota’s geschied. Gelet op de hiervoor onder 4.9. bedoelde, in het Besluit meldingsregeling Wet Bpf 2000 gelegde koppeling tussen de melding betalingsonmacht en de dag waarop de bijdrage behoorde te zijn voldaan, is de melding betalingsonmacht naar het oordeel van de kantonrechter tijdig gedaan.
Rechtbank Noord-Holland 27 februari 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:958

Wet: 23 Wet Bpf 2000

 

WET VEREVENING PENSIOENRECHTEN BIJ SCHEIDING VAN TOEPASSING?

 

Partijen zijn in 1986 uit elkaar gegaan en in 1999 gescheiden en hebben de Wet niet uitdrukkelijk uitgesloten; Het hof overweegt:

Uit de bestreden beschikking volgt dat de man eerst in 1999 de echtscheiding heeft gevorderd. De man werd toen bijgestaan door een advocaat. Er mag van worden uitgegaan dat de man in ieder geval in 1999 op de hoogte was van de WVPS dan wel daarvan op de hoogte had kunnen zijn aangezien deze wet per 1 mei 1995 in werking is getreden.
18. De wet is van toepassing indien de echtscheiding heeft plaatsgevonden na 1 mei 1995. Niet ter zake doet of de echtgenoten al dan niet in gemeenschap van goederen zijn getrouwd. Uit artikel 11 van de WVPS volgt dat verevening ook plaatsvindt indien de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden gemaakt vóór de inwerkingtreding van de WVP algehele gemeenschap van goederen tussen hen hebben uitgesloten of beperkt, tenzij de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden of bij een geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding uitdrukkelijk anders hebben bepaald. Partijen hebben in hun huwelijkse voorwaarden noch bij latere huwelijkse voorwaarden een regeling getroffen met betrekking tot pensioen. De regeling die partijen met elkaar in 1986 zijn overeengekomen, houdt geen regeling – laat staan een uitdrukkelijke regeling (afstand van pensioenrechten) – in met betrekking tot pensioenrechten. Er wordt slechts een voornemen vermeld het pensioenrecht van de vrouw in de toekomst te regelen. Deze overeenkomst kan naar het oordeel van het hof niet aangemerkt worden als een overeenkomst met het oog op een echtscheiding als bedoeld in artikel 2 WVPS. Een redelijke uitleg van het geschrift brengt met zich mede dat de regeling betrekking heeft op een periode dat partijen aan het onderzoeken waren of zij al dan niet van echt wensten te scheiden. Op grond van artikel 2 van de WVPS heeft de vrouw recht op verevening van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten door de man.
Hof Den Haag 20 februari 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:452
Wet: Wet VPS art. 2 en 11

 

OVERBRUGGINGSFONDS CFK VALT GEHEEL IN GEMEENSCHAP. NIET VERKNOCHT

 

NB: het gaat hier om de verdeling van overbruggingsuitkeringen voor beroepsvoetballers, niet zijnde pensioen, dus de Wet VPS is niet van toepassing. In het uitkeringsreglement stond een verdelingsregel conform de Wet VPS.

Ook uit voorhuwelijkse periode stammende aanspraken vallen in gemeenschap, ondanks afwijkende bepaling in het reglement, omdat niet van de wet kan worden afgeweken via het reglement waar de vrouw geen partij bij is.

Rechtbank Amsterdam 18 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:9786

Wet: 1:94 BW

 

RECHT OM BEZWAAR TE MAKEN TEGEN PREMIENOTA’S IS VERWERKT

 

NB: een situatie die zich in NL ook wel voordoet in verband met verplichte bedrijfstakpensioenfondsen: na jaren betaald te hebben stelt de werkgever dat hij niet onder de verplichtstelling valt en dus onverschuldigd heeft betaald. In beginsel is er dan een terugvorderingsrecht. Verjaring of zoals in deze uitspraak rechtsverwerking kunnen aan die vordering in de weg staan.

Wegens aanvankelijk wel betalen. Zie bijzondere feitelijke aspecten de uitspraak.

Gerecht in Eerste aanleg Curacao 6 november 2017, ECLI:NL:OGEAC:2017:221

 

PREMIEBETALING AAN VERPLICHT BPF. HANDELSRENTE

 

NB: is voor niet betaalde premie aan een verplicht bpf de gewone wettelijke rente of handelsrente verschuldigd. Dat laatste indien dit in het uitvoeringsreglement staat. Dat is inmiddels wel vaste (lagere) rechtspraak.

Toewijzing vordering + handelsrente omdat deze in uitvoeringsreglement als verschuldigde rente staat in het uitvoeringsreglement.

Rechtbank Limburg 7 maart 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:2024

Actuele rechtspraak 5 maart 2018

PREMIE NIET AFGEDRAGEN, WEL INGEHOUDEN OP SALARIS. PREMIE ALSNOG VERSCHULDIGD, BEHALVE VOOR RISICOVERZEKERINGEN

Afwijzing van die laatste vordering omdat deze verzekeringen geen waarde hebben. Vordering tot vergoeding ‘fiscaal nadeel’ afgewezen want onvoldoende bepaald wat dit (wat betreft bedragen) is
Rechtbank Midden-Nederland 25 februari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:747
Wet: 24 en 29 Penisoenwet

 

MELDING BETALINGSONMACHT ART. 23 WET BPF 2000 ZIET IN BEGINSEL OOK OP TOEKOMSTIGE PREMIES

Anders dan het Pensioenfonds heeft betoogd kan deze melding wel worden aangemerkt als een geldige melding voor de toekomstige termijnen. Zolang nog sprake is van een betalingsachterstand behoeft niet opnieuw een zodanige melding te worden gedaan, tenzij het Pensioenfonds de betalingsplichtige na ontvangst van een betaling schriftelijk doet weten de betalingsonmacht niet langer aanwezig te achten (HR 24-11-2017, ECLI:NL:HR:2017:3019).

Rechtbank Noord Holland 14 februari 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:1426
Wet: 23 Wet Bpf 2000

 

BEREKENING VAN HET PENSIOEN IS SLECHTS EEN ADMINISTRATIEVE HANDELING EN GEEN RECHTSHANDELING. DAAROM GEEN BEROEP OP VERTROUWEN OP BASIS VAN EEN RECHTSHANDELING. WEL SCHENDEN ZORGPLICHT DOOR ONJUISTE INFORMATIE OVER DE HOOGTE VAN HET PENSIOEN, MAAR GEEN SCHADE

Het hof is met [appellant] van oordeel dat op het Pensioenfonds de plicht rust hem van juiste en volledige informatie te voorzien. Daarin is het Pensioenfonds tekortgeschoten toen het de Pensioenberekening 2008 aan [appellant] verstrekte. Het Pensioenfonds heeft [appellant] immers zonder voorbehoud een te hoog bedrag genoemd waarop hij als gevolg van de omzetting aanspraak zou kunnen maken. Dat [appellant] door deze tekortkoming enige schade heeft geleden is echter niet aannemelijk geworden. [appellant] heeft immers door de fout van het Pensioenfonds niet minder pensioen gekregen dan waar hij recht op had.
Hof Den haag 9 januari 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1
Wet: 3:35 BW

Actuele rechtspraak 2 maart 2018

VERPLICHT BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS NEEMT CONTRACTSVRIJHEID WERKGEVERS WEG
Hoge Raad 2 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:300

Dit is de PMT/Bovag zaak. PMT had een besluit over de premie die maximaal op het salaris van de werknemer mocht worden ingehouden. De Bovag wilde voor de bij haar aangesloten werkgevers een hogere bijdrage op de werknemers verhalen. De vraag is of de Bovag nog de bevoegdheid had daarover afspraken te maken. De Hoge Raad oordeelt dat dit niet het geval is. Bij een verplicht bedrijfstakpensioenfonds bepaalt het fonds dit als enige, aldus oordeelt de Hoge Raad met onder meer de volgende overwegingen:

Uit het stelsel van art. 2 Wet Bpf 2000 en art. 4 Wet Bpf 2000 vloeit voort dat, na verplichtstelling van deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven, de onderhandelings- en contracteerruimte op het gebied van de arbeidsvoorwaarden betreffende het pensioen zowel tussen individuele werkgevers en werknemers als tussen afzonderlijke werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties aanzienlijk is beperkt.
Als, zoals in het onderhavige geval, het pensioenreglement en het uitvoeringsreglement aan het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds de bevoegdheid verlenen de verdeling van de pensioenpremie tussen werkgevers en werknemers vast te stellen, bestaat voor individuele werknemers en werkgevers en voor afzonderlijke werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties geen ruimte om zelfstandig (derhalve buiten het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds om) een andere verdeling van de pensioenpremie overeen te komen.
In deze zaak was het bestuur van PMT op grond van het pensioenreglement en het uitvoeringsreglement als enige instantie bevoegd te besluiten over de verdeling van de pensioenpremie tussen werkgevers en werknemers, zodat voor Bovag geen ruimte bestond om met de werknemersorganisaties in de sector een andere verdeling van de premie overeen te komen.
Verder overweegt de Hoge Raad dat het besluit van het fonds over premieverdeling niet onevenwichtig is en dus niet in strijd met art. 105 lid 2 Pensioenwet.

Actuele rechtspraak 1 maart 2018

Grensoverschrijdende werknemer. Verplichtstelling van toepassing op tijdelijk in Nederland werkende uitzendkrachten:

WERKNEMERS WERKEN GEWOONLIJK IN NEDERLAND. OP GROND VAN ART. 8 ROME I (EVO VERORDENING) IS NL RECHT, DUS VERPLICHTSTELLING BPF, VAN TOEPASSING. WERKGEVER ALLEEN PREMIEBETALINGSPLICHTIG VOOR WERKNEMERS BIJ HAAR IN DIENST EN NIET VOOR ANDERE WERKNEMERS VIA HAAR TEWERK GESTELD.
Het Hof komt tot dit oordeel omdat uit de arbeidsovereenkomsten blijkt dat de werkplek van de werknemers Nederland is en niet blijkt dat zij voorafgaand of aansluitend in een ander land werkzaam zouden zijn.
Het hof oordeelt dat uit de enkele omstandigheid dat Rimec Works en Rimec Empresa (nog) geen premies voor hun werknemers hebben afgedragen, nog niet zonder meer volgt dat sprake is van wanprestatie van deze vennootschappen jegens hun werknemers.
Hof Amsterdam 27 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1942

Informatie en ontvangst daarvan

HEEFT DE INFORMATIE OVER UITRUIL OP NAAR NP DE BELANGHEBBENDE BEREIKT? GEDEGEN ONDERBOUWING VAN BEWIJS VAN CORRECTE VERZENDING IS VOLDOENDE
Uit de overwegingen:
ABP heeft UPO’s in het geding gebracht en gesteld dat deze alle zijn voorzien van een barcode. ABP heeft daaromtrent uitvoerig uiteengezet hoe zij haar verzendprocedures met betrekking tot de (V)UPO’s heeft ingericht, dat die bedrijfsprocessen voldoen aan de regels die de jurisprudentie daar thans in het licht van art. 3:37 lid 3 BW aan stelt en dat, nu alle door [eiser] overgelegde (V)UPO’s een barcode bevatten, aangenomen moet worden dat deze onbelemmerd ter verzending zijn aangeboden en correct zijn verzonden.
[eiser] heeft hier tegen ingebracht dat dat de enkele mededelingen van ABP op het punt van verzending niet voldoende zijn om aan te nemen dat zij aan de regels zoals in de jurisprudentie nader zijn geformuleerd heeft voldaan.
Tussen partijen is niet in geschil dat op alle in het geding gebrachte (V)UPO’s het juiste adres van [naam echtgenote] is vermeld. Op grond van de invulling in de jurisprudentie van de regel van 3:37 lid 3 moet het er voor worden gehouden dat de (V)UPO’s namens ABP correct zijn verzonden en door [naam echtgenote] zijn ontvangen,
Rechtbank Limburg 21 februari 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:1638

Wijziging pensioenregeling: invoering eigen bijdrage werknemers. Geen zwaarwichtig belang. Relevantie instemming OR

GEEN ZWAARWICHTIG BELANG AANGETOOND BIJ INVOERING EIGEN PREMIEBIJDRAGE VOOR WERKNEMERS VAN 30%. OOK INSTEMMING VAN DE ONDERNEMINGSRAAD MAAKT DIT NIET ANDERS. DE WERKGEVER MOET OOK DAN AANTONEN DAT HIJ EEN ZWAARWICHTIG BELANG HEEFT
Uit de overwegingen:
– Uiteraard heeft [geïntimeerde] wel een belang bij kostenreductie, maar het moet in dit geval gaan om een zwaarwichtig belang. Uit de analyse blijkt niet in welke mate de besparing op de pensioenlasten van invloed is geweest op de besparing op de totale personeelskosten. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat het bij de pensioenlasten gaat om een kostenreductie van € 760.000. Dat is een fractie van de door [geïntimeerde] genoemde kostenbesparing op de personeelskosten (€ 3,7 miljoen).
– [geïntimeerde] heeft onvoldoende gemotiveerd uiteengezet dat haar pensioenregeling niet marktconform is. Zij heeft onvoldoende toegelicht wat voor pensioenregeling haar concurrenten hebben. Overigens dient voor een goede vergelijking het gehele pakket aan arbeidsvoorwaarden te worden betrokken in de vergelijking om te kunnen concluderen dat [geïntimeerde] (onevenredig) meer personeelskosten heeft dan haar concurrenten.
– dat instemming van de ondernemingsraad of overeenstemming met de ondernemingsraad geen directe doorwerking kan hebben in de individuele arbeidsovereenkomst
– dat de ondernemer bij een eenzijdig wijziging van een primaire arbeidsvoorwaarde zoals de onderhavigeonderhavige – de werkgever vraagt in dit geval in feite een loonoffer van de werknemers -, onverminderd moet aantonen dat daartoe een zwaarwichtig belang bestaat, zeker wanneer dat door een werknemer gemotiveerd wordt betwist. Het bestaan van zo’n belang volgt niet reeds enkel uit de instemming van de OR met de wijziging van de (primaire) arbeidsvoorwaarde.

Hof Den Bosch 20 februari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:685

Actuele rechtspraak 24 februari 2018

VRIJSTELLING VERPLICHT BPF – BEZWAAR TE LAAT

 

ECLI:NL:RBROT:2018:999

Rechtbank Rotterdam 15-02-2018

Werkneemster komt op tegen vrijstellingsbesluit aan haar werkgeefster. Werkneemster is belanghebbende bij het vrijstellingsbesluit en kan dus bezwaar maken. Het bezwaar van is echter terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij te laat bezwaar heeft gemaakt. Weliswaar is het besluit niet door het pensioenfonds aan werkneemster bekend gemaakt, maar zij is er via de werkgever mee bekend geraakt. Toen had zij bezwaar kunnen instellen. Beroep op verschoonbaarheid termijn overschrijding gaat ook daarom niet op omdat werkneemster door een advocaat werd bijgestaan.

 

MELDING BETALINGSONMACHT GELDT OOK TOEKOMSTIGE PREMIES

 

ECLI:NL:RBNHO:2018:1426

Rechtbank Noord-Holland 14-02-2018
Een melding betalingsonmacht op grond van een premieschuld ingevolge de Wet Bpf kan worden aangemerkt als een geldige melding voor de toekomstige termijnen. Zolang nog sprake is van een betalingsachterstand behoeft niet opnieuw een zodanige melding te worden gedaan, tenzij het Pensioenfonds de betalingsplichtige na ontvangst van een betaling schriftelijk doet weten de betalingsonmacht niet langer aanwezig te achten .

 

INFORMATIEPLICHT. INFORMATIE ONTVANGEN? ZORGPLICHT BIJ VERZENDEN INFORMATIE OVER RUILMOGELIJKHEID BIJ EINDE-DEELNEMING

 

ECLI:NL:RBLIM:2018:1638

Rechtbank Limburg 21-02-2018
Ernstig zieke deelnemer heeft bij einde deelneming niet gekozen om ouderdomspenioen om te ruilen in nabestaandenpensioen. Volgens de rechtbank heeft ABP geen (verzwaarde) informatieplicht of zorgplicht met betrekking tot de uitruilmogelijkheid. De enkele stelling van de partner dat hij de UPO’s niet in de administratie van de overleden deelnemer heeft aangetroffen leidt niet tot de gevolgtrekking dat zij die documenten niet heeft ontvangen. De verzendadministratie van ABP toont aan dat er van ontvangst uitgegaan kan worden. Geen gronden voor toepassing hardheidsclausule

Actuele rechtspraak 15 februari 2018

Verplicht bpf – vrijstelling
VRIJSTELLING VERPLICHT BPF. WEIGERING TERECHT. GEEN AFDOENDE BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN. FONDS MAG BELEID BETREFFENDE VRIJWILLIGE VRIJSTELLINGEN WIJZIGEN. GEEN BEROEP OP GELIJKHEIDSBEGINSEL

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat PFZW niet in redelijkheid tot afwijzing van de verzoeken om vrijstelling heeft kunnen komen. De door eiseressen aangevoerde omstandigheden zijn niet van dermate bijzondere aard dat deze voor PFZW aanleiding hadden moeten vormen voor afwijking van het door haar gevoerde beleid. De rechtbank is van oordeel dat PFZW de door eiseressen naar voren gebrachte belangen bij verlening van de vrijstelling, voor zover al kan worden gezegd dat dergelijke belangen zijn gesteld, in redelijkheid minder zwaar heeft mogen laten wegen dan het belang van PFZW bij solidariteit en collectiviteit. Dat eiseressen in het verleden niet bekend waren met de aansluitplicht en dat PFZW volgens hen heeft erkend dat hierover onduidelijkheid kon bestaan, is geen zeer bijzondere omstandigheid die tot vrijstelling moet leiden. Wat eiseressen hebben aangevoerd over de volgens hen onzorgvuldige facturering, wat daarvan zij, levert evenmin een zwaarwegend belang op bij vrijstelling. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseressen niet nader hebben geconcretiseerd in welke mate zij zouden worden benadeeld door aansluiting bij PFZW.
Rechtbank Rotterdam 8 februari 2018,
ECLI:NL:RBROT:2018:832
Wet: art. 6 Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000

Huwelijksgemeenschap en stamrecht
HET HOF OORDEELT DAT DE STAMRECHTVERPLICHTING BEDOELD IS VOOR DE OPBOUW VAN PENSIOENAANSPRAKEN EN DERHALVE VOOR ZOVER BETREKKING HEBBEN OP GELDEN DIE TOEGEREKEND DIENEN TE WORDEN AAN DE HUWELIJKSE PERIODE IN DE GEMEENSCHAP VALLEN. DEZE DIENEN LINEAIR VERDEELD TE WORDEN BIJ SCHEIDING.

Toepassing van de rechtspraak van de Hoge Raad:
Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad – vlg. onder meer HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1293 – hangt het antwoord op de vragen of een goed op de voet van artikel 1:94 lid 3 BW op enigerlei bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht, en zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. In een geval waarin de betrokken echtgenoot de ontslagvergoeding heeft aangewend voor de verwerving van een stamrecht jegens een door hemzelf opgerichte en beheerste B.V., heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag of een aanspraak jegens een stamrecht-bv (op periodieke uitkeringen tot vervanging van inkomen dat de betrokken echtgenoot bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten) in de huwelijksgemeenschap valt, dient te worden onderzocht in hoeverre die aanspraak ziet op de periode voor, respectievelijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Het gaat daarbij – zo overweegt de Hoge Raad – om de strekking van de aanspraak, zodat niet van belang is in hoeverre de rechthebbende deze daadwerkelijk heeft verzilverd.
Hof Arnhem-Leeuwarden 6 februari 2018,
ECLI:NL:GHARL:2018:1315
Wet: 1:94 BW

Wijziging Besluit uitvoering Pensioenwet inzake inkoop nettopensioen bij pensioenfondsen

 
Besluit van 9 januari 2018, Stb. 4, tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege wijziging van het inkooptarief voor nettopensioen

ARTIKEL I
In het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt artikel 41 als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «een kostendekkend tarief» vervangen door: een dekkingsgraadneutraal tarief.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2.Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt het dekkingsgraadneutraal tarief gebaseerd op de dekkingsgraad van het fonds met als minimum de dekkingsgraad benodigd om te voldoen aan de vereisten van het minimaal vereist eigen vermogen, bedoeld in artikel 131 van de Pensioenwet dan wel artikel 126 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt de risicovrije rente gehanteerd en wordt rekening gehouden met tariefgrondslagen passend bij de groep deelnemers aan het nettopensioen. Indien de feitelijke premie voor de basispensioenregeling van het fonds gedeeld door de daarmee ingekochte jaarlijkse pensioenaanspraken leidt tot een hoger tarief dan bedoeld in de eerste zin, wordt dit hogere tarief gebruikt.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 2016.

 

Actuele rechtspraak februari 2018

ENQUETERECHT VERANTWOORDINGSORGAAN. TAAK VERANTWOORDINGSORGAAN

AFWIJZING VERZOEK VAN VERANTWOORDINGSORGAAN TOT HET HOUDEN VAN EEN ENQUETE. VERANTWOORDINGSORGAAN VAT ZIJN TAAK EN BEVOEGDHEDEN TE RUIM OP

Het verzoek houdt in het houden van een enquête en het met onmiddellijke ingang ontheffen van het bestuur van zijn functie. Het hof overweegt dat het verantwoordingsorgaan een orgaan van (mede)zeggenschap is en niet van (mede)beleidsbepaler. Het hof overweegt daarbij dat het verantwoordingsorgaan gebrekkig functioneert en de verstoorde verhouding met het bestuur in overwegende mate is te wijten aan het verantwoordingsorgaan, mede omdat het verantwoordingsorgaan ook in het verzoekschrift aan het hof zijn bezwaren onvoldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd en daarmee belemmert hij een zinvolle gedachtenwisseling. Het hof merkt overigens op dat he verantwoordingsorgaan geen beroep heeft ingesteld als bedoeld in art. 217 Pensioenwet tegen het besluit tot consolidatie en waardeoverdracht.

Gerechtshof Amsterdam, 6 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:378

Artikel: 219 Pensioenwet en 217 en 115a

 

AFKOOP LIJFRENTE EN REVISIERENTE

REVISIERENTE IVM AFKOOP LIJFRENTE. GEEN STRIJD MET EIGENDOMSRECHT ART. 1 EP OF MET GELIJKHEIDSBEGINSEL

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep tegen het oordeel van het hof dat revisierente niet onrechtmatig is, ongegrond met verwijzing naar de conclusie AG. Die had het volgende opgemerkt:

6.10

De bepaling of een bepaalde maatregel in het publiek belang is, is in beginsel aan de wetgever.86 De wetgever komt bij belastingheffing een ‘wide margin of appreciation’ toe, waarbij de wetgever een afweging kan maken tussen politieke, economische en maatschappelijke belangen.87 Gelet op de doelstelling van de wetgever om te voorkomen dat in strijd met de voorwaarden voor premieaftrek wordt gehandeld, het bewaren van het onderhoudskarakter van de lijfrentevoorziening en het door de wetgever gehuldigde uitgangspunt dat een belastingplichtige die een lijfrente met premieaftrek afkoopt niet beter af mag zijn dan een belastingplichtige die uit zijn netto-inkomen spaart en onder het forfaitaire rendement valt, kan mijns inziens niet gezegd worden dat de heffing van revisierente van elke redelijke grond ontbloot is.88

6.11

Daarbij verdient het de aandacht dat bedrag van de revisierente wordt berekend volgens een in de wet is omschreven tarief89 en er een – weliswaar in de tijd beperkte – tegenbewijsregeling is.90

6.12

De Hoge Raad heeft in onder meer HR BNB 2011/65 overwogen dat “de keuze van de wetgever voor een belastingplichtige alleen dan leiden tot een individuele en buitensporige last indien en voor zover deze last zich in diens geval sterker laat voelen dan in het algemeen”.91

6.13

Belanghebbende heeft gesteld dat hij zich, door het verlies van inkomen door de financiële crisis en ziekte, gedrongen voelde om over te gaan tot afkoop van lijfrenten. Deze omstandigheid rechtvaardigt echter niet de conclusie dat belanghebbende door de in rekening gebrachte revisierente zwaarder is getroffen dan anderen aan wie revisierente in rekening is gebracht wegens afkoop van een lijfrente.

6.14

Gelet op het bovenstaande faalt belanghebbendes klacht dat het Hof ten onrechte niet een individuele en buitensporige last in de zin van artikel 1 EP EVRM heeft vastgesteld.

Hoge Raad 9 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:167

Artikel: 301 AWR, 3.133 Wet IB, 1 EP EVRM,

 

VRIJSTELLING VERPLICHTE DEELNEMING. RECHTMATIG EN BEZWAARMOGELIJKHEID WERKNEMER

PENSIOENFONDS VERLEENT VRIJSTELLING OVER VERLEDEN. WERKNEMER STELT DAT DE VRIJSTELLING IN STRIJD MET DE REGELS VAN HET VRIJSTELLINGSBESLUIT IS VERLEEND EN VORDERT SCHADE OMDAT ZIJ IN DE EIGEN REGELING VAN DE WERKGEVER LAGERE PENSIOENAANSPRAKEN ZOU HEBBEN VERWORVEN. DE RECHTBANK OORDEELT IN ESSENTIE DAT DE BEOORDELING VAN DE RECHTMATIGHEID VAN DE VRIJSTELLING BIJ DE BESTUURSRECHTER THUISHOORT. MOCHT DE WERKNEMER GEEN BEZWAAR HEBBEN KUNNEN INSTELLEN, DAN IS HET VRIJSTELINGSBESLUIT OOK RECHTMATIG, WANT DE WERKGEVER HEEFT GEEN BEZWAAR GEMAAKT EN DUS HEEFT HET FORMELE RECHTSKRACHT.

Rechtbank Midden Nederland 24 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:263

Wet: 6 Vrijstellings- en boetebesluit

 

PENSIOENVEREVENING EN RECHTSVERWERKING

VORDERING DEEL PENSIOEN NADAT PARTIJEN REEDS IN 1993 ZIJN GESCHEIDEN. GEEN RECHTSVERWERKING AANGENOMEN.

Rechtbank Gelderland 24 januari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:454

Wet: 2 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding

 

HOOFDELIJKE BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID PREMIES VERPLICHT BPF. EISEN AAN MELDING BETALINGSONMACHT

BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID WET BPF. MELDING BETALINGSONMACHT? MELDING IMPLICEERT WETENSCHAP VAN ONTSTAAN VAN EEN PREMIESCHULD. HET ENKELE BESTAAN VAN EEN PREMIESCHULD, DIE VAN RECHTSWEGE KAN ZIJN ONTSTAAN, IS DUS ONVOLDOENDE. DE EMAIL IS IN CASU ECHTER GEEN RECHTSGELDIGE MELDING.

Met het Bpf is het hof van oordeel dat de e-mail van 9 november 2012 aan Vesting Finance niet kan worden aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 23 Wet Bpf 2000 jo artikel 2 Besluit meldingsregeling Wet Bpf 2000.
In de eerste plaats bevat de e-mail niet meer dan het verzoek om voor de op dat moment opeisbare facturen een betalingsregeling te treffen omdat, aldus [appellanten] “de mogelijkheid niet aanwezig is om het openstaande bedrag geheel direct te voldoen”. Dat verzoek is niet, zeker niet zonder meer, gelijk te stellen met een melding van betalingsonmacht.
Verder ontbreekt in de e-mail de minimaal vereiste informatie over (“inzicht in”) de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de bijdrage niet kan worden betaald, terwijl die informatie niet mag ontbreken in een dergelijke melding.
Hoewel het hof daar minder zwaar aan zou tillen als dat het enige mankement zou zijn komt daar nog bij dat de e-mail niet, zoals vereist is, aan het Bpf, maar aan het door het Bpf ingeschakelde incassobureau is gericht.

Hof Den Haag 23 januari 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:19

Wet: 23 Wet Bpf 2000

 

PENSIOENVEREVENING BUITENLANDS PENSIOEN. GEEN VORDERINGSRECHT JEGENS  UITVOERDER. GEEN PLICHT MEEWERKEN AAN CESSIE

VEREVENING BUITENLANDS PENSIOEN. GEEN VEROORDELING TOT MEEWERKEN AAN CESSIE ZODAT EX EEN RECHTSTREEKS VORDERINGSRECHT VERKRIJGT JEGENS BUITENLANDSE UITVOERDER

Rechtbank Den Haag 17 januari 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:594

Wet: art. 2 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding

 

WIJZIGING PENSIOENOVEREENKOMST. INVOERING WERKNEMERSBIJDRAGE. ZWAARWEGEND BELANG ONTBREEKT

ZWAARWEGEND BELANG OM WERKNEMERSPREMIE IN TE VOEREN IN EEN VOOR WERKNEMER PREMIEVRIJE REGELING ONTBREEKT, OOK AL WAREN VAKBOND EN OR AKKOORD.

De kantonrechter toetst aan 7:613 BW jo 19 Pensioenwet en acht de aangevoerde redenen onvoldoende:

4.9.

Uit de parlementaire behandeling van artikel 7:613 BW blijkt dat zwaarwichtige belangen kunnen bestaan in bedrijfseconomische en organisatorische omstandigheden, waaronder een noodzakelijke reorganisatie kan worden begrepen, waarbij te denken valt aan de situatie dat een werkgever in grote financiële moeilijkheden verkeert. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Dat sluit echter niet uit dat een zwaarwichtige belang als bedoeld in artikel 7:613 BW ook kan worden gevormd door een financieel belang van een – zoals IFF heeft gesteld – ook op lange termijn bedrijfseconomisch verantwoorde situatie, waarbij de continuïteit van het pensioen van alle werknemers zoveel mogelijk is gewaarborgd. Op zichzelf zijn de door IFF aangevoerde omstandigheden om uitvoering te geven aan de Wet Witteveen, de invoering van een marktconforme regeling en de wens om te komen tot harmonisering van de arbeidsvoorwaarden ter overbrugging van de onderlinge ongelijkheid tussen werknemers begrijpelijke overwegingen om te streven naar wijziging van het pensioenreglement c.q. de pensioenovereenkomst, maar kunnen niet zonder meer als zodanig zwaarwegend worden gekwalificeerd dat het individuele belang van eisers ten aanzien van de premie vrijstelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

 

De instemming van vakbond en OR zijn volgens de kantonrechter niet doorslaggevend:

4.8.

De kantonrechter stelt vast dat IFF een zorgvuldige consultatieprocedure heeft gevolgd met de vakbonden, de OR en ieder hun eigen adviseurs, zoals ook opgenomen in artikel 19 van het pensioenreglement. De instemming van de OR is in vrijheid tot stand gekomen onder essentiële processuele waarborgen. De wijziging van het reglement (waaronder de bijdrageplicht) is onderwerp geweest van uitgebreide bespreking met de ondernemingsraad, terwijl voorlichting aan de werknemers van IFF is gegeven, ook in speciaal daartoe door IFF georganiseerde bijeenkomsten. De ondernemingsraad heeft deskundigen geconsulteerd en hun expertise benut voorafgaande aan de door de OR verleende instemming. Het is aan de ondernemingsraad zelf te bepalen of instemming wordt verleend zonder dat een formele verplichting geldt om rekening en verantwoording af te leggen aan de werknemers. De instemming van de ondernemingsraad vormt een zwaarwegend gezichtspunt bij de beoordeling van de redelijkheid van de wijziging. Dat neemt niet weg dat op IFF de bewijslast rust dat haar belang zo zwaarwichtig is dat het belang van eisers daarvoor dient te wijken.

Rechtbank Middelen Nederland 10 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:62

Wet: 7:613 BW, 19 Pensioenwet

 

VOORWAARDELIJK PENSIOEN IS TIJDENS HUIWELIJK ‘ECHT’ PENSIOEN GEWORDEN

FUNCTIONEEL LEEFTIJDPENSIOEN WAS IN IEDER GEVAL VOOR DE SCHEIDING OMGEZET IN KAPITAALGEDEKT PENSIOEN WAAROP DE WVPS VAN TOEPASSING IS.

Betreffende pensioen was aanvankelijk omslag gefinancierd. Ook indien het toen geen pensioen was, was het dat voor de scheiding wel geworden en valt dus onder de WVPS. Geen afwijking als bedoeld in art. 11 WVPS overeengekomen.

Hof Den Bosch 21 december 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5901

Wet: 11 WVPS

 

TRANSITIEVERGOEDING EN PREMIEVRIJE OPBOUW

VERVANGING IN PLAATS VAN TRANSITIEVERGOEDING? De in de Cao van ING opgenomen premievrije opbouw van het pensioen bij arbeidsongeschiktheid is niet een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 7:673b lid 1 BW.

Hof Arnhem Leeuwarden 18 december 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:11133

Wet: 7:673b BW

 

i

Pensioenfonds Mercurius wint rechtzaak over prudent person beginsel

Pensioenfonds Mercurius i.l. was aangeklaagd door een oud deelnemer. Deze stelde dat het Pensioenfonds onder andere in het beleggingsbeleid in strijd gehandeld zou hebben met de in de Pensioenwet vastgelegde prudent person regel. Het Pensioenfonds werd het verwijt gemaakt dat het renterisico onvoldoende was afgedekt en het fonds niet als redelijk handelend en bekwaam pensioenuitvoerder had opgetreden.

De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 19 januari 2018 de vorderingen afgewezen. De rechtbank stelt voor op dat een pensioenfonds binnen het kader van de wettelijke regels de vrijheid heeft om naar eigen inzicht te beleggen en invulling te geven aan de prudent person regel. De rechtbank weegt mee dat in het toezicht DNB geen schending van de prudent person regel heeft vastgesteld en de certificerend actuaris heeft geoordeeld dat het beleid van het fonds in overeenstemming was met het prudent person beginsel. De keuze om het renterisico niet verder af te dekken is door het fonds bewust en afgewogen gemaakt met oog voor de marktomstandigheden. Daarbij is welbewust een zeker risico genomen, juist om aan pensioenverplichtingen te kunnen voldoen. De inschattingen die het fonds hierbij heeft gemaakt, zijn volgens de rechtbank aanvaardbaar. Het beleid van het fonds is volgens de rechtbank daarom niet in strijd met de prudent person regel, noch anderszins onrechtmatig.

Actuele rechtspraak december 2017 deel 2

 

DE BETEKENIS VAN INFORMATIE: AAN BRIEF MET ‘VOORLOPIGE OPGAVE’ PENSIOENKAPITAAL KAN CONSUMENT GEEN RECHTEN ONTLENEN. DIT IS GEEN OFFERTE, DIE BIJ AANVAARDING WEL BINDEND WAS GEWEEST
Geschillencommissie Financiële Dienstverlening 27 JULI 2017, NR. 2017-497

 

DE AANSPRAKELIJK VAN EEN BESTUURDER VOOR PREMIES OP GROND VAN ART. 23 LID 4 WET BPF VALT ONDER AANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERING

De verzekeraar stelt dat hier sprake is van een sanctie waarvoor geen dekking bestaat. De rechtbank overweegt: Een tot op zekere hoogte vergelijkbare civielrechtelijke sanctie in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid is het weerlegbare bewijsvermoeden van artikel 2:138/248 BW. Niet in geschil is dat voor de eventuele nadelige financiële consequenties van die sanctie dekking bestaat onder de verzekeringsovereenkomst. Aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 23 lid 4 Wet Bpf 2000 vormt – net als aansprakelijkheid voor het faillissementstekort uit hoofde van artikel 2:138/248 BW – voor de bestuurder een zeer groot risico dat de bestuurder in beginsel zal willen verzekeren. Indien AIG beoogde de nadelige financiële consequenties van de sanctie van artikel 23 lid 4 Wet Bpf 2000 niet te verzekeren, had het op haar weg gelegen om ervoor zorg te dragen dat dit voldoende kenbaar was voor de verzekerde. Nu AIG dat heeft nagelaten, kan het beroep van AIG op artikel 1.14 sub (i) van de Algemene Voorwaarden niet slagen.
Rechtbank Rotterdam 29 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:9620

DE KORTING OP AOW PENSIOEN IS TERECHT WEGENS VERZEKERING VOOR BELGISCH RUSTPENSIOEN. DAT IS VERGELIJKBAAR MET AOW.
Er is hier sprake van een van overheidswege verstrekt pensioen dat als equivalent is te beschouwen van het Nederlandse AOW-pensioen.
Dat het Belgische rustpensioen zich wat betreft de hoogte onderscheidt van het Nederlandse AOW‑pensioen, doet aan de gelijkwaardigheid naar aard en karakter van de beide pensioenen niet af.
Rechtbank Den Haag 16 november 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:13295

Actuele rechtspraak december 2017 deel 1

GEVOLGEN SCHEIDING VOOR IN EIGEN BEHEER GEHOUDEN PENSIOEN.

Het door de vrouw als werknemer in eigen beheer gehouden pensioen moet extern worden ondergebracht gelet op art. 23 Pensioenwet. Vordering hiertoe is niet verjaard. Het vereveningsdeel van het pensioen van de man moet extern worden ondergebracht gelet op rechtspraak HR en omdat dit in convenant is overeengekomen. Zowel de man zelf als b.v. zijn hiertoe gehouden, maar niet andere ondernemingen in de groep.
Rechtbank Oost Brabant 29 november 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:6255
(Scheiding en Pensioen in eigen beheer)

BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID VOOR NIET AFGEDRAGEN PENSIOENPREMIE AAN VERLICHT BPF.

De Melding betalingsonmacht kan ook op toekomstige premies zien: Indien een melding van betalingsonmacht op de voet van art. 23 lid 2 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 is gedaan, behoeft niet opnieuw een zodanige melding te worden gedaan zolang nog sprake is van een betalingsachterstand, tenzij het bedrijfstakpensioenfonds de betalingsplichtige na ontvangst van een betaling schriftelijk doet weten de betalingsonmacht niet langer aanwezig te achten. Zie in vergelijkbare zin HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6635, NJ 2007/164 voor de toepassing van art. 36 lid 2 Invorderingswet 1990.

Hoge Raad 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3019
(melding betalingsonmacht, bestuurdersaansprakelijkheid, Wet Bpf)

VOORWAARDELIJK – NOG NIET GEFINANCIERD – PENSIOEN VALT NIET ONDER WET VPS OOK NIET BIJ WIJZE VAN VERMOGENSDELING OF DE REDELIJKHEID. HET EENMALIG NIET DE VOORGESCHREVEN INFO VERSTREKKEN MAAKT HET VOORWAARDELIJK PENSIOEN NIET ONVOORWAARDELIJK.

Volgens het Hof is de daadwerkelijke financiering bepalend voor de vraag of en in hoeverre de aanspraak al dan niet als pensioen moet worden gekwalificeerd, en derhalve krachtens de wet pensioenverevening voor verevening in aanmerking komt. Een niet gefinancierd pensioen is niet opgebouwd en hoeft niet verevend te worden.

En over de consequentie van het niet in achtnemen van het informatievoorschrift oordeelt het Hof:
en redelijke uitleg van de Pensioenwet, art. 65 lid 1 Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet en het Uitvoeringsbesluit brengt mee dat steeds op basis van de omstandigheden van het geval, met inachtneming van het belang van de voorgeschreven communicatie, moet worden beoordeeld of het verzuim van een pensioenuitvoerder zodanig verkeerde verwachtingen heeft gewekt dat dit verzuim moet leiden tot deze vergaande consequentie. Het gaat dus niet om – wat [appellante] kennelijk beoogt te stellen – op straffe van directe financiering in acht te nemen formaliteiten

Hof Den Haag 28 november 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3300
Wet: 4 Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten sociaal akkoord,65 Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet, 3 Wet VPS
Trefwoord: voorwaardelijk pensioen, pensioenverevening
IS WERKGEVER AANSPRAKELIJK VOOR NIET TIJDIG AANGEVRAAGDE VOORTZETTING DEELNEMING IN PENSIOENFONDS?

De werknemer vraagt dit pas aan nadat eerst 4 jaar na het ontslag in een procedure tegen de ex-werkgever is vastgesteld dat zij recht heeft op wachtgeld. Dan wijst het pensioenfonds voortzetting af omdat dit binnen 6 maanden na einde deelneming aangevraagd had moeten worden. De werkgever is hier niet aansprakelijk voor omdat ondanks de onduidelijkheid over het wachtgeld het een eigen verantwoordelijkheid van de werknemer was het verzoek tot voortzetting tijdig te doen.
Rechtbank Midden-Nederland 12 juli 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:5820
Wet: 54 Pensioenwet

Alle berichten van PensioenWiki zijn openbaar toegankelijk en alle andere informatie is voor leden, lid worden kan via www.pensioenwiki.nl 

De zorgplicht voor een advocaat of een andere deskundige zoals een pensioenadviseur

Rb. Noord-Nederland 15 november 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4360

 

Een advocaat stelt in opdracht de WW-aanspraken van een werknemer veilig. Niet meer dan dat. Bij de zorgvuldigheidsplicht hoort het goed informeren van een werknemer voordat er een beslissing wordt gemaakt. Dat is niet gebeurd: “6.2 Artikel 7:401 BW bepaalt dat een opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht dient te nemen. In het geval van [gedaagde], die handelde als advocaat, dient als uitgangspunt dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Wanneer een advocaat een cliënt adviseert in het kader van een door een cliënt te nemen beslissing over een bepaalde kwestie, brengt deze zorgvuldigheidsplicht mee dat de advocaat de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen (HR 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4564)”.

 

Er vond geen face-to-face gesprek plaats. De rechtbank zegt daarover: “Het volstaan met het voeren van telefonisch overleg met een cliënt bergt voorts het risico in zich dat zaken die mogelijk van belang zijn voor een juiste advisering onvermeld blijven of onvoldoende aandacht krijgen”. Door de beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór het moment dat de werknemer onder de PVA-dekking van het reglement van de betrokken pensioenuitvoerder viel, kwamen de ANW-verzekering en de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid (PVA-dekking) niet tot uitkering. De geleden schade wordt de advocaat aangerekend: “De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] ten aanzien van de door haar geleden schade onvoldoende heeft gesteld. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BR5211) behoeft [eiseres] slechts de feiten te stellen waaruit kan worden afgeleid dat zij schade heeft geleden. [eiseres] heeft naar het oordeel van de rechtbank aan haar stelplicht voldaan. Zij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten gevolge van de beëindiging van het dienstverband per 1 februari 2006 en de daarop volgende afmeldingen mogelijk schade heeft geleden dan wel lijdt. Met het oordeel van de rechtbank dat met een juiste advisering door [gedaagde] het dienstverband niet per 1 februari 2006 zou zijn geëindigd, is voorts het causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en de door [eiseres] gestelde schade gegeven”.
De besproken zorgvuldigheid geldt voor een ieder die een zorgplicht heeft in het kader van een overeenkomst van opdracht, het betreft niet alleen advocaten maar bijvoorbeeld ook pensioenadviseurs.

Redacteur: Dirk-Jan Plate

De streefregeling

De hybride pensioenovereenkomst/streefregeling is een pensioenregeling die recht geeft op een beoogd pensioen. Er wordt beoogd, gestreefd. Deze pensioenovereenkomst kwam onder de Pensioen en Spaarfondsenwet vooral bij verzekeraars voor. De zogenaamde kapitaalsverzekering met pensioenclausule. De huidige Pensioenwet kent drie karakters; een kapitaal-, uitkerings- en premieovereenkomst. Een kapitaalovereenkomst beoogt volgens de huidige Pensioenwet geen pensioen, maar garandeert een kapitaal. De streefregeling kan daardoor geen kapitaalovereenkomst zijn. Dus blijft de premie- of uitkeringsovereenkomst over. Welke van de twee? Een kwestie van uitleg. Hoe wordt de pensioenovereenkomst geïnterpreteerd? Een kant en klaar antwoord bestaat niet. In de literatuur presenteert Wim Thijssen een aantal handvatten:

“Indien de financieringseisen gesteld in de PSW-1987 en/of de PSW-2000 in een pensioenovereenkomst zijn verwerkt, geldt de pensioenovereenkomst in mijn visie zonder meer als uitkeringsovereenkomst. Immers: voor premieovereenkomsten gelden de financieringseisen niet. Indien zou zijn beoogd een premieovereenkomst aan te gaan, zou de regeling omtrent financiering van pensioenaanspraken volgens de PSW-1987 en/of de PSW-2000 niet behoren te zijn opgenomen”; en

“Dit uitlegvraagstuk zal met name spelen bij pensioenovereenkomsten aangegaan vóór 2007, de datum van invoering van de Pensioenwet en het gesloten systeem van pensioenovereenkomsten. Indien de PSW-1987 wel, maar de PSW-2000 niet in een pensioenovereenkomst is geïmplementeerd, geldt een pensioenovereenkomst mijns inziens als uitkeringsovereenkomst omdat premieovereenkomsten uitdrukkelijk waren uitgezonderd voor toepassing van de PSW-1987.”

 

Daarnaast is er inmiddels de nodige jurisprudentie. In een recente uitspraak stelt het hof:
“Het hof begrijpt de standpunten van partijen aldus dat deze streefregeling volgens [geïntimeerde] is gebaseerd op een kapitaal, benodigd voor aankoop van een eindloonpensioen en volgens [appellante] op een kapitaal, benodigd voor een middelloonpensioen. Om te kunnen beoordelen welk van beide standpunten juist is, moet worden vastgesteld wat partijen daaromtrent over en weer al dan niet hebben verklaard en met name om wat [geïntimeerde] onder de toen geldende omstandigheden – waaronder de kennis die [geïntimeerde] toen bezat – heeft kunnen en mogen begrijpen. Voorts kan het van belang zijn om vast te stellen welk product [verzekeraar 1] indertijd heeft aangeboden aan de rechtsvoorgangster van [appellante] . Mocht blijken dat [verzekeraar 1] enkel pensioenproducten op basis van een eindloonregeling aanbood, dan kan dat een indicatie vormen voor de inhoud van het aanbod van [appellante] aan [geïntimeerde] . In dit verband dient ook aandacht besteed te worden aan de vorm waarin de pensioentoezegging is gedaan (uit de offerte lijkt een kapitaalverzekering met een vastgesteld garantiekapitaal te volgen) en hetgeen [geïntimeerde] op grond daarvan redelijkerwijs had kunnen of moeten begrijpen.”

Het gaat om de gedane toezegging. De pensioenpolis hoort daarop aan te sluiten. De uitvoering blijkt regelmatig anders.

Redacteur: Dirk-Jan Plate

 

Actuele Rechtspraak oktober-november 2017

VERLENGEN VAN DE UITVOERINGOVEREENKOMST GEEN ADVIESPLICHTIG BESLUIT ALS BEDOELD IN ART. 25 WOR.

Het besluit van verweerster tot verlenging van de uitvoeringsovereenkomst ter uitvoering van haar pensioentoezeggingen valt buiten het bereik van de in artikel 25 lid 1 WOR opgesomde categorieën. Een adviesaanvraag op grond van artikel 25 WOR ligt ook niet voor hand, nu het bestreden besluit geen betrekking heeft op aspecten die de onderneming aangaan in de zin van bedoeld artikel, maar terug te voeren is op een arbeidsvoorwaarde (waarvoor in zijn algemeenheid eerder artikel 27 WOR dan wel collectieve arbeidsovereenkomsten gelden). Aan de ondernemingsraad is niet een bovenwettelijk adviesrecht toegekend van een zodanige inhoud en strekking dat daarmee het bepaalde in artikel 26 WOR op dit besluit van overeenkomstige toepassing is.

Hof Amsterdam 4 mei 2017, ARO 2017/124 Wet: 25 WOR

Opmerking Erik Lutjens: thans zou dit besluit tot verlenging een instemmingsplichtig besluit kunnen zijn gelet op gewijzigde art. 27 lid 7 WOR.

 

VORDERING TOT BETALEN PENSIOENPREMIES OVER JAREN 1978-1981 IS VERJAARD.

De verjaringsregels van NBW zijn ingevoerd per 1.1.992 en dus vanaf 1.1.1993 van toepassing. De verjaring van art. 3:308 was dus op die datum al voltooid. Ditzelfde geldt voor de verjaring van 3:3110, 5 jaar vanaf bekendheid, wegens de maximumduur van 20 jaar was deze termijn bij bekend worden van de vordering verlopen. Hof verwerpt het standpunt dat de premiebetalingsplicht volgt uit een in 2013 gesloten vaststellingsovereenkomst

Hof Arnhem-Leeuwarden 24 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9212 Wet: 3:08 en 3:311 BW

 

PARTNERPENSIOEN.

Volgens reglement bestaat aanspraak op partnerpensioen. Aanmelding is niet als voorwaarde gesteld. De werkgever had wel melding moeten doen van de partner, indien hij daarmee bekend ware geweest

Na overlijden van de deelnemer claimt de partner een partnerpensioen. De verzekeraar weigert dat toe te kennen omdat geen aanmelding heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwerpt dat argument omdat het pensioenreglement de aanmeldingsvoorwaarde niet stelt. Slechts de eis van een notarieel samenleefcontract is gesteld en daar is aan voldaan, zij het pas na het overlijden ingezonden, maar het reglement kende niet de voorwaarde dat de partnerrelatie voo het overlijden aangetoond moest worden. Het argument van de schending van de informatieplicht door de deelnemer volgens de verzekeringsvoorwaarden gaat niet op, omdat die voorwaarden een informatieplicht bij de verzekeringnemer leggen.

In de vrijwaring aangespannen door de verzekeraar tegen de werkgever oordeelt de rechtbank dat de werkgever op grond van de uitvoeringsovereenkomst de verzekeraar van het bestaan van de partner op de hoogte had moeten stellen. Echter alleen voor zover de werkgever over de informatie beschikte. Nu de werkgever heeft gesteld niet bekend te zijn geweest met de partner, had dit gegeven ook niet aan de verzekeraar medegedeeld kunnen worden.

Rechtbank Gelderland 6 september 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:5566 Wet: 15 Pensioenwet

 

GEEN RECHT OP VERLENGEN VAN UITKERINGSDUUR ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSUITKERING NAAR VERHOOGDE AOW-LEEFTIJD VOOR PERSONEN DIE REEDS ZIEK WAREN.

De voorwaarden van de verzekering zijn duidelijk. Het aangaan van nieuwe verzekering met andere voorwaarde voor degenen die reeds ziek is, betreft niet verzekering onzeker voorval en is strijd met art. 7:925 BW. Geen verboden onderscheid zieken/niet zieken

Geschillencommissie Financiële Dienstverlening 7 augustus 2017, nr. 2017-538

Wet: 7:925 BW

 

AAN BRIEF MET ‘VOORLOPIGE OPGAVE’ PENSIOENKAPITAAL KAN CONSUMENT GEEN RECHTEN ONTLENEN. GEEN OFFERTE

Geschillencommissie Financiële Dienstverlening 27 JULI 2017, NR. 2017-497

Wet: 3:35 BW

 

PARTNERPENSIOEN CARENZPERIODE.

Op 12 februari is een geregistreerd partnerschap aangegaan in de zin van de pensioenregeling. Op 13 februari overlijdt de werknemer. Dekking is alleen bij overlijden binnen een jaar na aanvang van de dekking als gevolg van een ongeval, hetgeen (een ongeval) hier niet het geval is. Voor 12 februari was er geen sprake van ongehuwd partnerschap in de zin van het reglement. Weigering pensioen terecht.

Geschillencommissie Financiële Dienstverlening 14 juli 2017, nr. 2017-458

Wet: 4 lid 6 WMK 15 Pensioenwet

Actuele rechtspraak 3 juli 2017

AFSTAND VAN DEELNEMING IN PENSIOENREGELING.
Voorafgaand aan de indiensttreding, op 27 maart 2013, heeft [X] aan [eisende partij] een afstandsverklaring met betrekking tot de pensioenregeling aangeboden. [eisende partij] en haar toenmalige partner hebben deze afstandsverklaring ondertekend. De vordering om alsnog aanmelding bij pensioenverzekeraar tot stand te brengen en premies te betalen wordt dus afgewezen. Dit is vrijheid werknemer om geen pensioenovereenkomst aan te gaan.
Rechtbank Limburg 28 juni 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:6071
Wet: 65 Pensioenwet

PENSIOENFONDS GEBONDEN AAN GEGEVENS OMTRENT PENSIOEN IN AANVRAAGFORMULIER VOOR PENSIOEN.

Met name omdat de rechtbank dit aanmerkt als aanbod dat is aanvaard door terugsturen met bewijsstukken en bovendien heeft werknemer de onomkeerbare beslissing van ontslagname genomen. De verwijzing naar rechtspraak dat UPO geen rechtshandeling is gaat aldus niet op. Ook het argument dat aanspraken alleen door het pensioenreglement worden bepaald niet, want hier was immers een (bovenreglementaire) overeenkomst gesloten
Rechtbank Den Haag 30 november 2016 en 10 mei 2017, ECLI:NL:RBDHA:2016:17098 en ECLI:NL:RBDHA:2017:7283
Wet: 3:35 BW

Actuele rechtspraak 4 juli 2017

VERZOEK TOT GROEPSGEWIJZE WAARDEOVERDRACHT ZODANIG LAAT DAT NIET VOOR 1.1.2008 AFGEHANDELD. GEEN ONZORGVULDIG HANDELEN PENSIOENFONDS.

Overeenkomst tot afhandeling op grond van tarieven 2008 niet aannemelijk geworden
HOF Den Bosch 4 juli 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3060
Wet: 75 lid 2 Pensioenwet

BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID VOOR PREMIES OP GROND VAN ART. 23 WET BPF 2000.

Diverse juridische vragen ter uitwerking gesteld. 1: of melding had moeten plaatsvinden hoewel nog geen premienota opgelegd. 2: de reikwijdte van art. 23 lid 9
Hof Den Haag 4 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1760
Wet: art. 23 Wet Bpf 2000

 

Actuele rechtspraak 27 juni 2017: maakt KLM verboden leeftijdonderscheid?

MAAKT KLM VERBODEN LEEFTIJDONDERSCHEID DOOR PENSIOENLEEFTIJD VOOR GROEP OUDERE WERKNEMERS WEGENS HUN LEEFTIJD NIET TE VERHOGEN?

 

De vliegers leggen – kort gezegd – aan hun vordering ten grondslag dat KLM met de per 1 januari 2015 in werking getreden CAO handelt in strijd met het verbod op leeftijdsdiscriminatie door de pensioenleeftijd stapsgewijs op te hogen van 56 tot 58 jaar en hen daarvan vanwege hun leeftijd uit te sluiten. De vliegers zouden ook tot hun 58e willen doorvliegen en worden benadeeld ten opzichte van hun jongere collega’s doordat KLM hen die mogelijkheid niet biedt. Volgens de vliegers is het door KLM gemaakte leeftijdsonderscheid niet objectief gerechtvaardigd. De reden om de pensioenleeftijd niet ineens maar stapsgewijs te verhogen is dat de doorstroom niet teveel en niet schoksgewijs stagneert en dat de inkomsten- en pensioenverwachtingen van de jongere vliegers niet te zeer worden geschaad.

Het middel van de overgangsregeling acht de kantonrechter passend en noodzakelijk om het aldus legitiem bevonden doel te bereiken. Door de stapsgewijze verhoging van de pensioenleeftijd wordt immers bereikt dat de doorstroom van de vliegers niet al te zeer en ineens stagneert, maar dat dit op een beperktere en zo geleidelijk mogelijke manier gebeurt.

Rechtbank Amsterdam 27 juni 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:4589

 

Actuele rechtspraak 9 mei 2017: premievordering verplicht bpf verjaart 5 jaar na opeisbaarheid

PREMIEVORDERING VERPLICHT BPF VERJAART 5 JAAR NA OPEISBAARHEID. HET UITVOERINGSREGLEMENT CONSTITUEERT HET MOMENT VAN OPEISBAARHEID DOOR HET TIJDSTIP VAN NAKOMING VAN DE BETALINGSVERPLICHTING TE BENOEMEN. Hof verwerpt het verweer dat de vordering opeisbaar was vanaf het moment dat de werkgever onder de verplichtstelling viel. Aan het vorenstaande doet niet af dat van rechtswege een premie- en bijdragevordering ontstaat indien een werkgever op grond van de Wet bpf 2000 in de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds komt te vallen en daarmee een verplichting tot aanmelding en de beginselverplichting tot premie- en bijdragebetaling krijgt. Immers, het enkele ontstaan van een dergelijke vordering, die voortvloeit uit de betalingsplicht van de werkgever, brengt niet zonder meer de opeisbaarheid daarvan op datzelfde moment met zich in een geval als het onderhavige waarin Ras c.s. het moment van opeisbaarheid constitueert aan de hand van de in het Uitvoeringsreglement en Reglement Ras opgenomen bepalingen omtrent die opeisbaarheid.

Hof Arnhem Leeuwarden 9 mei 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:3886

Wet: 3:307/308 en 6:38 BW

Rubriek: civiel

 

Actuele rechtspraak 1 juni 2017:geen verboden leeftijdonderscheid bij ontslaguitkering na verhoging aow-leeftijd.

GEEN VERBODEN LEEFTIJDONDERSCHEID BIJ ONTSLAGUITKERING NA VERHOGING AOW-LEEFTIJD. GEEN AANTASTING EIGENDOMSRECHT. Voormalige militaire ambtenaren van het ministerie van Defensie die een inkomensverlies lijden vanwege de verhoging van de AOW-leeftijd (AOW-gat). De Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd’, Stcrt. 28 september 2015, nr. 31772 voorziet bij handhaving van het einde van de uitkering op 65 jaar in een maandelijkse tegenmoetkoming tot aan de AOW leeftijd. Daarom gerechtvaardigd. Geen aantasting van eigendomsrecht.

CRvB 1 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1904

 

Actuele rechtspraak 29 maart 2017: Afstand pensioen door Dga is belast

AFSTAND PENSIOEN DOOR DGA IS BELAST. Bij de ontbinding van de b.v. op 31 december 2012 is [belanghebbendes] pensioenaanspraak verrekend met zijn schuld in rekening-courant aan de Holding. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het afkopen of vervreemden van [belanghebbendes] pensioenaanspraak als bedoeld in artikel 19b, [lid 1] onder b, van de Wet LB. [De Inspecteur] heeft dan ook terecht de pensioenaanspraak van [belanghebbende] aangemerkt als loon uit vroegere arbeid in het jaar 2012.

Hof Den Haag 29 maart 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1562

 

Actuele rechtspraak 8 februari 2017:stamrecht na ontbinding gemeenschap valt niet in de gemeenschap

STAMRECHT BEDOELD VOOR INKOMEN NA ONTBINDING GEMEENSCHAP VALT NIET IN DE GEMEENSCHAPDerhalve dient ook bij de beantwoording van de vraag of een aanspraak jegens een stamrecht-BV in de huwelijksgemeenschap valt, te worden onderzocht in hoeverre die aanspraak ziet op de periode voor, respectievelijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Nu het gaat om de strekking van de aanspraak, is niet van belang in hoeverre de gerechtigde deze daadwerkelijk heeft verzilverd (ECLI:NL:HR:2016:1293).

Hof Arnhem-Leeuwarden 8 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1643

 

Actuele rechtspraak 6 juni 2017:Kern is of de onderneming een electronisch reparatiebedrijf is

WERKINGSSFEER VERPLICHTSTELLING BPF. HOOFDZAAK CRITERIUM en KERN VAN ACTIVITEITEN. Verplichtstelling PMT. Kern is of de onderneming een electronisch reparatiebedrijf is. De onderneming stelt dat de meeste uren aan onderzoek en analyse worden besteed en met verwijzing naar Adimec dat dit de kern van haar onderneming is. Bpf stelt dat onderzoek bedoeld is om de reparatieactiviteit uit te voeren. Daar is hof mee eens, maar het hof overweegt tevens dat dit enkele feite onderzoek niet ondergeschikt maakt aan reparatie. Het hof komt tot het oordeel dat de kernactiviteit mede gezien de specialistische kennis daarvoor bij onderzoek ligt, mede omdat de onderneming “onweersproken” heeft gesteld dat onderzoek haar “unique sellingpoint” is en reparatie alleen geen levensvatbare activiteit is.

Hof Den haag 6 juni 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1513

 

Actuele rechtspraak 30 mei 2017: werkingssfeer bpf landbouw in relatie tot oogsten vis/kaviaar

WERKINGSSFEER BPF LANDBOUW IN RELATIE TOT OOGSTEN VIS/KAVIAAR. De vraag is of dit een dierhouderijonderneming is in de agrarische sector. De kantonrechter vond van wel, het Hof niet omdat de verplichtstelling zo uitgelegd moet worden dat het gaat om activiteiten op het land (droog) en niet in water (nat). Dat een vis een dier is maakt dit niet anders gelet op de naam van het fonds (landbouw). Uit het enkele feit dat de onderneming na toezending van premienota’s om een betalingsregeling heeft verzocht, kan niet worden afgeleid dat er een verbintenis (door erkenning) tot betaling van premies tot stand is gekomen. De vordering tot verklaring van recht dat de onderneming (ook) niet onder de cao wordt afgewezen. De vordering was ingesteld om te voorkomen dat zij op grond van de cao tot premiebetaling zou worden aangesproken. Het hof baseert de afwijzing van deze vordering op de volgende redenering: zij ziet over het hoofd dat haar vordering niet jegens BPL kan worden toegewezen. BPL is immers niet een bij die rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon. [geïntimeerde] kan tot nakoming van eventuele verbintenissen uit de cao dierhouderij worden aangesproken door partijen die betrokken zijn bij die cao en/of door haar werknemers. Niet valt in te zien waarom zij belang heeft bij een verklaring voor recht jegens BPL die niet bij die cao betrokken is.

Hof Den Bosch 30 mei 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2280

 

Actuele rechtspraak 16 mei 2017: afstorting door man of DGA?

AFSTORTING PENSIOEN IN EIGEN BEHEER. AFSTORTING DOOR MAN OF DGA? IS AFSTORTING CONVERSIE? IS DE B.V. TOT AFSTORTING IN STAAT? De man is door de rechtbank veroordeeld tot afstorting. Het Hof oordeelt dat de man terecht grieft omdat afstorting door hem in hoedanigheid van dga verplicht is. De man stelt dat afstortingsplicht zonder terugvloeien naar hem bij vooroverlijden van de vrouw gelijk is aan conversie. Volgens hof is afsluiten van verzekering voor eigen recht voor de vrouw geen conversie en overweegt het hof dat met afstorting is moeilijk te verenigen dat zij de polis zo moet inrichten dat het pensioen bij haar vooroverlijden weer betaald wordt aan de man.

Tot slot: het hof houdt geen rekening met gestelde mindere middelen van de B.V. nu de man dit zelf heeft veroorzaakt wetende dat er afgestort moest worden, maar wel moet rekening worden gehouden met verschil in commerciele en fiscale waarde als gevolg van de huidige rente.

Hof Amsterdam 16 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1846

 

Actuele rechtspraak 25 april 2017: uitruil op voor np niet voor gekozen en daarom geen np

UITRUIL OP VOOR NP NIET VOOR GEKOZEN EN DAAROM GEEN NP. GEEN SCHENDING ZORGPLICHT WERKGEVER WANT VOLDOENDE DUIDELIJKE INFO. IS TERMIJN EEN FATALE TERMIJN?
Keuzeformulier op 17 febr toegezonden met verzoek retournering voor 17 maart. Op 12 mei retourneert deelnemer (met handtekening partner) en kruist aan alleen OP en geen NP. Op 11 juli overlijdt deelnemer. Geen schending zorgplicht. De termijn tot 17 maart is geen fatale termijn waarna tot ruil OP voor NP overgegaan had moeten worden. Dat geen fatale termijn koppelt het hof aan de mededeling : Omdat de administratie nogal wat tijd vergt als onderbouwing van de termijn in de brief.

Hof Arnhem-Leeuwarden 25 april 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:3542

 

NB 61 lid 7 luidt: Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het tweede lid in het laatste jaar voor de ingang van het ouderdomspensioen is aangeboden, gaat de pensioenuitvoerder over tot het uitruilen van het ouderdomspensioen in partnerpensioen […..]

Actuele rechtspraak 26 april 2017: verplichte deelname Stipp

VERPLICHTE DEELNAME PF UITZENDBRANCHE STIPP. WERK VERRICHT ONDER TOEZICHT EN LEIDING OPDRACHTGEVER. Het hof overweegt: Voor het antwoord op de vraag of RMS B.V. een uitzendorganisatie is, is bepalend of de ingezette werknemers hun werk “onder toezicht en leiding” van de opdrachtgever verrichten. uit feiten blijkt dat hier aan is voldaan.

Hof Den Haag 25 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1034

 

Actuele rechtspraak 11 april 2017: geen deugdelijke informatie over inhoud wijziging pensioenregeling

GEEN DEUGDELIJKE INFORMATIE OVER INHOUD WIJZIGING PENSIOENREGELING.  Het hof is op grond van de hiervoor vermelde getuigenverklaringen van oordeel dat dat de informatie die wel tijdens de bijeenkomst is gegeven een momentopname was, dat deze zeer beperkt en onvolledig was en toegespitst was op bepaalde onderwerpen (met name het te behalen rendement op de beleggingen) en voorts dat Ajilon heeft nagelaten cruciale informatie met betrekking tot de opbouw van de pensioenrechten op langere termijn te verstrekken. Bij het voorgaande onderkent het hof dat een voorlichting op langere termijn niet tot in detail kan worden uitgewerkt, maar hetgeen Ajilon in dit geval heeft gepresenteerd is naar het oordeel van het hof onder de maat geweest. In zoverre bevestigen de getuigenverklaringen de gebrekkige informatieverstrekking tijdens de voorlichtingsbijeenkomst, zoals vastgelegd in het verslag van die bijeenkomst. Geen goed werkgeverschap

Hof Arnhem Leeuwarden 11 april 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:3096

 

Actuele rechtspraak 16 mei 2017:GEEN RECHTSGELDIGE WIJZIGING VOORWAARDELIJKE TOESLAGREGELING

GEEN RECHTSGELDIGE WIJZIGING VOORWAARDELIJKE TOESLAGREGELINGAanvankelijk hield de regeling in dat geïndexeerd wordt gelijk met de indexatie door het bpf. Later gewijzigd in bepaling dat de werkgever jaarlijks beslist of wordt geïndexeerd. Verweer werkgever dat geen inhoudelijke wijziging alleen verduidelijking is, wordt verworpen. Verweer dat hier met toepassing van wijzigingsbeding een rechtsgeldige wijziging is eveneens nu de werkgever aanvoert dat de wijziging is ingegeven door invoering van de Pensioenwet, maar niet aannemelijk is gemaakt dat de Pensioenwet tot deze wijziging noopte.

Rechtbank Noord Holland 16 mei 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1698

 

Actuele rechtspraak 16 mei 2017: transgender aanschijven als man: geen discriminatie

Geen discriminatie door Stichting Pensioenfonds Werk- en (re)integratie door transgender aan te blijven schrijven als man. Er is indirect onderscheid op grond van geslacht door vrouw als man te blijven aanschrijven, maar gerechtvaardigd door aan te sluiten bij geslachtsvermelding in BRP.

College rechten van de mens 16 mei 2017, Oordeelnummer 2017-60

Actuele rechtspraak 25 april 2017: uitleg uitvoeringsovereenkomst t.a.v. dekkingsgraadopslag.

UITLEG UITVOERINGSOVEREENKOMST T.A.V. DEKKINGSGRAADOPSLAG.
Uitleg op grond van Haviltex criterium. Nu art 7 UO verwijst naar bijlage 3 bij de UO en de daar genoemde grondslagen moet er van worden uitgegaan dat die grondslagen gehanteerd worden. Vordering van werkgever dat dit anders zou moeten worden uitgelegd houdt geen stand.

Hof Amsterdam 25 april 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1627

 

Actuele rechtspraak 18 april 2017:Geschil na collectieve waardeoverdracht bij liquidatie pensioenfonds over hoogte TOP

Geschil na collectieve waardeoverdracht bij liquidatie pensioenfonds over hoogte TOP en over indexatie. Het hof overweegt: Als uitgangspunt heeft te gelden dat slechts het toepasselijke pensioenreglement maatgevend is voor de omvang van pensioenaanspraken, en niet (onjuist blijkende) communicatie, bijzondere omstandigheden daargelaten. Ook geen te beschermen vertrouwen. Wat betreft indexatie geen veroordeling tot betaling, want voorwaardelijk, maar wel veroordeling om conform reglement jaarlijks een berekening te maken, hetgeen verzekeraar heeft nagelaten. Daarom ook dwangsom aan deze veroordeling.

Hof den Haag 18 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1044

 

Actuele rechtspraak 14 april 2017 :Afstorting pensioen na scheiding

Afstorting pensioen na scheiding. Onvoldoende kapitaal moet evenredig verdeeld worden. Het kapitaal moet voldoende zijn om en de pensioenaanspraak van de ene echtgenoot af te storten en de aanspraak van de andere echtgenoot te dekken, berekend naar de commerciële waarde.

Indien op het tijdstip van scheiding onvoldoende kapitaal aanwezig is om én het aandeel van de tot verevening gerechtigde echtgenoot af te storten, waaronder begrepen de meerkosten om na afstorting tot dezelfde pensioenuitkering te komen als waarop deze zonder afstorting aanspraak had kunnen maken, én voldoende kapitaal in de vennootschap achter te laten om (opnieuw naar commerciële waarde berekend) de met het aandeel van de tot verevening verplichte echtgenoot corresponderende pensioenaanspraak te dekken, zal het tekort in beginsel moeten worden gedeeld, evenredig met de verhouding waartoe de verevening overeenkomstig art. 3 lid 1 WVPS leidt. Alleen aldus wordt immers voldoende recht gedaan aan het hiervoor in 3.4.2 en 3.4.4 vermelde uitgangspunt dat de aanspraken van partijen (zoveel mogelijk) in dezelfde mate zijn verzekerd.

Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:693

 

Actuele rechtspraak 15 maart 2017: Geef afstortingsplicht pensioen na scheiding want B.V. heeft geen middelen.

Geef afstortingsplicht pensioen na scheiding want B.V. heeft geen middelen. Geen persoonlijke aansprakelijk (geen persoonlijk ernstig verwijt). Lostverbondenheid gaat niet zover dat de man het na huwelijk opgebouwde pensioen moet delen in de omstandigheid dat er geen middelen zijn het tijdens huwelijk opgebouwde pensioen te betalen

Rechtbank Rotterdam 15 maart 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:2456

Actuele rechtspraak 27 maart 2017: deelname in regeling partnerpensioen is vrijwillig

Deelname in regeling partnerpensioen is vrijwillig. Werknemer heeft daar niet voor gekozen. Vordering weduwe tot vergoeding schade afgewezen. Informatie was duidelijk en zorgplicht gaat niet zover dat over individuele gevolgen van de keuze info moet worden gegeven. Dat de partner van de werknemer niet was ingelicht over de gevolgen maakt dit niet anders; zij heeft het keuzeformulier wel mede ondertekend

Anders dan [eiseres] stelt, valt niet in te zien dat deze bronnen gelet op de tekst of op de volgorde van de daarin besproken onderwerpen misleidend, onduidelijk of tegenstrijdig zijn. Steeds wordt in heldere bewoordingen erop gewezen dat de pensioenregeling bestaat uit een verplicht gedeelte en een vrijwillig gedeelte en dat alleen het vrijwillige gedeelte betrekking heeft op partnerpensioen en de ANW-gatverzekering. Uit het door Tele2 ontvangen en overgelegde keuzeformulier volgt dat [naam 3] , samen met [eiseres] , een expliciete keuze heeft gemaakt geen partnerpensioen en geen ANW-gatverzekering af te willen sluiten. De omstandigheid dat [eiseres] het formulier heeft ondertekend zonder dat [naam 3] haar heeft ingelicht over de gevolgen van deze keuze, zoals zij stelt, maakt het voorgaande niet anders. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [naam 3] niet naar de door Tele2 georganiseerde pensioenbijeenkomst is gegaan. Onbetwist is immers gebleven dat hij voor deze bijeenkomst was uitgenodigd. De zorgplicht van een goed werkgever in het kader van de aangeboden pensioenregeling voert niet zo ver dat zij werknemers actief voor de individuele (in dit geval zeer schrijnende) gevolgen van keuzes meer informatie dient aan te bieden dan dat Tele2 in dit geval heeft gedaan. Ook niet nu zij in dit geval op de hoogte was van de thuissituatie

Rechtbank Amsterdam 27 maart 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2068

 

Actuele rechtspraak maart 2017

AFSTORTING PENSIOEN IN EIGEN BEHEER NA SCHEIDING. ONVOLDOENDE KAPITAAL MOET EVENREDIG WORDEN VERDEELD

Na een scheiding dient in beginsel externe afstorting plaats te vinden van het in eigen beheer gehouden pensioen. Wegens het verschil in fiscale en commerciële waarde blijkt het aanwezige kapitaal in de praktijk onvoldoende om de aanspraken van zowel de vereveningsgerechtigde als de vereveningsplichtige (de dga) te dekken. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het kapitaal voldoende moet om berekend naar de commerciële waarde de aanspraken van beiden te dekken en dat in geval het kapitaal hiervoor onvoldoende is, het tekort moet worden verdeeld tussen beiden naar evenredigheid waarin beiden aanspraak kunnen maken op het opgebouwde pensioen met toepassing van de verdelingsregel van art. 3 lid 1 Wet verevening pensioen bij scheiding.
Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:693

 

WERKNEMER KIEST OM NIET DEEL TE NEMEN IN VRIJWILLIG PARTNERPENSIOEN. HOE VER REIKT DE ZORGPLICHT VAN DE WERKGEVER?

 

De werkgever kent een verplichte basisregeling en voor het partnerpensioen een vrijwillige deelname. Een werknemer kiest via verklaring op een formulier niet voor deelname in de partnerpensioenregeling. Na overlijden spreekt de weduwe de werkgever aan wegens schenden van de zorgplicht. De Rechtbank wijst de vordering af.
Anders dan [eiseres] stelt, valt niet in te zien dat de informatie van de werkgever misleidend, onduidelijk of tegenstrijdig is. Steeds wordt in heldere bewoordingen erop gewezen dat de pensioenregeling bestaat uit een verplicht gedeelte en een vrijwillig gedeelte en dat alleen het vrijwillige gedeelte betrekking heeft op partnerpensioen en de ANW-gatverzekering. Uit het keuzeformulier volgt de werknemer een expliciete keuze heeft gemaakt geen partnerpensioen en geen ANW-gatverzekering af te willen sluiten. Ook de weduwe heeft het formulier ondertekend. De zorgplicht van een goed werkgever in het kader van de aangeboden pensioenregeling voert niet zo ver dat zij werknemers actief voor de individuele (in dit geval zeer schrijnende) gevolgen van keuzes meer informatie dient aan te bieden.

Rechtbank Amsterdam 27 maart 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2068

Actuele rechtspraak februari 2017

 

GEDIFFERENTIEERD KORTEN DOOR PENSIOENFONDS MAG

Hof Amsterdam 14 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:550
Het fonds verkeerde in onderdekking en moest korten. Daarbij maakte het fonds onderscheid tussen werknemers van wie de werkgever een extra bijstorting had gedaan om korting te verminderen en werknemers van wie de werkgevers geen of een kleinere storting hadden gedaan. De laatste werknemers kregen een grotere korting. Het hof acht dit niet in strijd met de regels over korting, art. 134 Pensioenwet, niet in strijd met het verbod van ringfencing, art. 123 Pensioenwet, en niet onevenwichtig, art. 105 Pensioenwet.


 

VALT DETACHERINGSBUREAU ONDER STIPP? Hof beantwoordt vraag bevestigend
Hof Amsterdam 13 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5367
Appel van ECLI:NL:RBAMS:2015:886. Anders dan de eerste rechter oordeelde, valt het detacheringsbureau wél onder de verplichtstelling van STiPP. Alsnog toewijzing pensioenpremievordering.


 

PENSIOENGELD MAG BESTEED WORDEN VOOR VPL FINANCIERING

CBB 15 februari 2017, ECLI:NL:CBB:2017:58
De vorming van reserves door het Pensioenfonds met het oog op de financiering van toekomstige pensioenaanspraken (VPL-toezeggingen) is niet in strijd met artikelen 105, 129 en 143 van de Pensioenwet
Weer erkent het CBB dat het pensioenfonds beleidsvrijheid toekomst bij invulling van de open norm (zoals bij de goudbelegging, toen ging het om prudent person, thans om evenwichtig). Dat het VO heeft ingestemd is een belangrijke factor dat er evenwichtig is gehandeld. De onttrekking van vermogen voor de financiering van voorwaardelijk pensioen is geen (indirecte) premiekorting, zoals DNB had betoogd, en dat in 2005 de overeenkomst over uitvoering niet op schrift is gesteld is niet onevenwichtige bedrijfsvoering, nu DNB pas in 2012 een schriftelijke overeenkomst is gaan eisen.


 

 

PERSOONLIJKE AANSPRAKELIJKHEID BESTUURDER VOOR NIET BETAALDE PREMIES EX 23 WET BPF 2000

Hof Den Haag 14 februari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:197
De uitspraak volgt de lijn dat algemene mededeling niet voldoende zijn. Niet voldoende als rechtsgeldige mededeling van betalingsonmacht is de enkele mededeling dat geen rekening is gehouden met de premies en dit tot deconfiture zal leiden, omdat dit onvoldoende onderbouwing is van de reden waarom niet wordt betaald. Niet voldoende disculpatie is de argumentatie dat de premie niet was verdisconteerd in de tarieven en aldus geen verwijt van niet betalen zou zijn te maken.


 

 

VERBODEN LEEFTIJDONDERSCHEID BIJ ONTSLAGVERGOEDINGEN IN SOCIAAL PLAN

Rechtbank Amsterdam 8 februari 2017,ECLI:NL:RBAMS:2017:906
De procederende werknemer die met de aftopping te maken krijgt ontvangt dus een lagere vergoeding dan een werknemer die die aftopping niet krijgt (dat zijn de jongere werknemers bijgevolg) en bovendien is de link met de vroegpensioenleeftijd een vorm van verboden leeftijdonderscheid. Hier voor acht de rechtbank geen rechtvaardiging te meer daar de werknemer helemaal niet met vroegpensioen wilde maar wilde doorwerken tot AOW en dus is er benadeling van werknemers die op de arbeidsmarkt actief willen blijven. De link met eerdere uitspraken waar een aftopping voor werknemers die werkelijk met pensioen gingen toelaatbaar is bevonden, gaat niet op.


 

 

CONSERVERENDE AANSLAG BIJ EMIGRATIE NAAR ZWEDEN TERECHT OPGELEGD OMDAT DE MOGELIJKHEID BESTAAT DAT NEDERLAND NIET KAN HEFFEN

Hof Den Bosch 18 november 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5157
Artikel 18 Verdrag Nederland-Zweden, artikel 3.83, lid 1, Wet IB 2001. Conserverende aanslag ingevolge artikel 3.83, lid 1, Wet IB 2001 niet in strijd met de goede trouw die geldt bij de toepassing en uitleg van het Verdrag, vgl. arrest BNB 2011/160. Conserverende aanslag en beschikking revisierente, na de ambtshalve vermindering van de Inspecteur, niet te hoog vastgesteld.


 

 

AANKONDIGING VAN PREJUDICIËLE VRAAG AAN DE HOGE RAAD OF HET ONTHOUDEN VAN DE TRANSITIEVERGOEDING BIJ OF NA DE PENSIOENLEEFTIJD GEEN VERBODEN LEEFTIJDONDERSCHEID IS

Hof Den Bosch 2 februari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:345
Eerst aanleg:
Geen recht op transitievergoeding want arbeidsovereenkomst is opgezegd na de AOW leeftijd
Rechtbank Limburg 30 juni 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:5418


 

Actuele rechtspraak januari 2017

GEEN VERBODEN ONDERSCHEID OP GROND VAN LEEFTIJD DOOR PENSIOENFONDS BIJ HET AFSCHAFFEN VAN VOORWAARDELIJK PENSIOEN VOOR WERKNEMERS GEBOREN VANAF 1950.

 

College rechten van de mens 19 januari 2017, oordeel 2017-3

Het Pensioenfonds PWRI heeft deze regeling afgeschaft voor deze werknemers. Het College acht geen verboden leeftijdonderscheid aanwezig, waarbij het College veel betekenis toekent dat de afspraak is gemaakt door de sociale partners: “moet worden meegewogen dat de afschaffing van de B-regeling tot stand is gekomen na collectieve onderhandelingen en deel uitmaakt van een groter pakket aan maatregelen. […]. Het College oordeelt dat verweerster rekening mag houden met de ruime beoordelingsmarge van sociale partners en dat er geen redenen waren om aan te nemen dat sociale partners niet alle belangen van de verschillende werknemers hebben meegewogen bij de totstandkoming van het nieuwe arbeidsvoorwaardenpakket.” Op grond hiervan oordeelde het CRM dat er voor het pensioenfonds “geen aanwijzingen bestonden waaruit zij redelijkerwijs had moeten concluderen dat in de nieuwe regeling verboden onderscheid op grond van leeftijd werd gemaakt”. Dat betekent volgens het CRM dat het pensioenfonds “dan ook geen verboden onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt”.

Actuele rechtspraak december 2016

Booking.com is geen reisagent in de zin van verplichtstelling Bpf Reisbranche. Booking.com kan naar het oordeel van de kantonrechter niet als reisagent worden aangemerkt als bedoeld in het verplichtstellingsbesluit.

Uit de door Booking.com gegeven toelichting, die door het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Reisbranche niet inhoudelijk is bestreden, kan Booking.com naar het oordeel van de kantonrechter slecht worden beschouwd als een digitaal prikbord.
Rechtbank Amsterdam 30 december 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:9040
Wet: art. 2 Wet Bpf 2000

Korting op pensioen niet in strijd met eigendomsrecht, geen toetsing aan Handvest Grondrechten EU want de korting is niet in het EU recht geregeld

Tot de goederen die artikel 17 van het EU Handvest beoogd te beschermen behoort een aanspraak op een toegekende pensioenuitkering. Het Pensioenfonds voor verloskundigen heeft aan een gepensioneerde verloskundige in 2013 een pensioen toegekend. Het Pensioenfonds is van plan met ingang van 1 januari 2017 het pensioen te verlagen omdat dekking van de pensioenvoorzieningen niet voldoet aan de wettelijke eisen. De Wet verplichte beroepspensioenregeling staat vermindering van de toegekende pensioenuitkering toe. Volgens de verloskundige is vermindering van haar pensioenuitkering in strijd met het recht van de Europese Unie. Zij vordert in kort geding een verbod van vermindering van haar pensioenuitkering, vooruit lopend op een bodemprocedure. Volgens de voorzieningenrechter is niet te verwachten dat de rechter, oordelend in de bodemprocedure, zal concluderen dat het unierecht aan vermindering van de pensioenuitkering in de weg staat, zodat de gevorderde voorziening dient te worden afgewezen. Aan de verloskundige komt alleen een beroep op artikel 17 van het EU Handvest toe indien de Wet verplichte beroepspensioenregeling is te beschouwen als uitvoering van unierecht. Dat is volgens de voorzieningenrechter niet het geval omdat de Richtlijn waarop de verloskundige zich beroept (de IORP-richtlijn) wel beoogd de organisatie van in de EU bestaande beroepspensioenfondsen te harmoniseren, maar niet de pensioenstelsels. De IORP-richtlijn verbiedt vermindering van de uitkering ook niet. Omdat de vermindering van de pensioenuitkering een algemeen gerechtvaardigd belang dient, niet disproportioneel is (er is een “fair balance” tussen het individuele belang van de pensioengerechtigde verloskundige en het met de herstel maatregel gediende algemeen belang) is de maatregel van vermindering van de pensioenuitkering in dit geval evenmin in strijd met het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
Rechtbank Zeeland West Brabant 1 december 2016, NL:RBZWB:2016:8093
Wet: 17 Handvest Grondrechten EU

Verhoging AOW en eigendomsrecht. Pas bij de toekenning van het AOW-pensioen worden beoordeeld of hij door de verschuiving van de aanvangsleeftijd een onevenredig zware last moet dragen. De omstandigheden waarin appellant nu verkeert, kunnen immers in de loop naar de pensioengerechtigde leeftijd nog wijzigen. Ook de financiële omstandigheden waarin appellant op zijn pensioengerechtigde leeftijd zal verkeren, staan nu nog geenszins vast.
CRvB 25 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4512
Wet: 1 Eerste Protocol EVRM

Vermindering pensioen in eigen beheer is afkoop. De werkgever vermindert op grond van de pensioenovereenkomst eenzijdig de pensioenrechten in verband met de financiële resultaten van de onderneming. De aanspraak is daarom prijsgegeven in de zin van artikel 19b, eerste lid, letter c, van de Wet op de loonbelasting 1964. De inspecteur had daarom de waarde van de hele pensioenaanspraak tot het belastbaar inkomen uit werk en woning moeten rekenen.
Rechtbank Den Haag 24 november 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15350
Wet: Wet LB art. 19b lid 1, letter c

Verrekening schuld in r.c. met pensioenaanspraak is afkopen of vervreemden van pensioen en dus geheel belast

Bij de ontbinding op 31 december 2012 is eisers pensioenaanspraak verrekend met zijn schuld in rekening-courant aan de Holding. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het afkopen of vervreemden van eisers pensioenaanspraak als bedoeld in artikel 19b, onder b, van de Wet LB. Verweerder heeft dan ook terecht de pensioenaanspraak van eiser aangemerkt als loon uit vroegere arbeid in het jaar 2012.
Rechtbank Den Haag 12 oktober 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12255
Wet: Wet LB 19b onder b

Afkoopsom pensioen terecht in het jaar van betaling geheel in aanslag IB betrokken. Dat volgens belanghebbende het pensioenfonds ten onrechte tot afkoop is overgegaan staat niet ter beoordeling aan de belastingrechter.
Gerechtshof Den Bosch 23 september 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4198
Wet: 3.146 Wet IB

Pensioen uit B.V. mag niet worden meegeteld bij antwoord op de vraag of sprake is van een zakelijke beloning

Belanghebbende (dga) geniet salaris en pensioen uit ‘zijn’ BV. Het totaalbedrag vergelijkt hij met het loon ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen. Het pensioen mag volgens de inspecteur en rechtbank niet worden meegeteld. Er moet sprake zijn van een relatie tussen de verrichte werkzaamheden en het zakelijk te achten salaris uit de BV.
Rechtbank Zeeland-West Brabant 23 augustus 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5659
Wet: Wet LB art. 12a

Afstorten van dga pensioen volgens echtscheidingsbeschikking rechtbank van april 2016 bij een door de vrouw aan de te wijzen “pensioenverzekeraar”. De vrouw had gevorderd afstorting bij een verzekeringsmaatschappij “dan wel op een andere fiscaal toelaatbare wijze”. De vrouw vordert afstorting in een door haar opgerichte B.V. Volgens het Hof moet de beschikking van de rechtbank zo uitgelegd worden dat het onderdeel “dan wel op een andere fiscaal toelaatbare wijze” niet is afgewezen zodat afstorting in B.V. van de vrouw hier ook onder valt.
Rechtbank Den Haag 20 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15931
Wet: art. 2 Wet VPS

Actuele rechtspraak november 2016

INSTEMMINGSRECHT OR MET OPZEGGING UITVOERINGSOVEREENKOMST? (ONDER DE “NIEUWE” BEVOEGDHEDEN VAN OR OVER PENSIOEN). NEEN WANT BIJ CAO GEREGELD

 

Rechtbank Amsterdam 30 november 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:7912

Wet: 27 lid 7 WOR

KLM wil uitvoeringsovereenkomst wijzigen, komt hier niet uit met de bonden en probeert nu via de OR instemming te krijgen om de pensioenregeling onder te brengen bij een andere uitvoerder, een onderwerp dat thans onder het instemmingsrecht van art. 27 lid 7 WOR valt. De OR weigert instemming. KLM vraagt vervangende instemming. Echter nu de uitvoerder bij cao is aangewezen, komt de ondernemingsraad geen instemmingsrecht toe.

EL: het komt over als truc om de bonden uit het wiel te willen rijden. Ook voor de nieuwe OR bevoegdheden ten aanzien van pensioen geldt de normale instemmingsregels, dus cao gaat voor instemmingsrecht OR. Over de nieuwe bevoegdheid, instemming met keuze uitvoerder, dus geen inhoudelijke uitspraak in dit geval.

 

BEPERKTE EMAIL CORRESPONDENTIE IN DIT GEVAL NIET AAN TE MERKEN ALS OVEREENKOMST MET HET OOG OP DE SCHEIDING ALS BEDOELD IN ART. 4 WET VPS OMDAT HIERUIT BLEEK DAT PP NOG IN ONDERHANDELING WAREN

 

Hof Den Haag 25 oktober 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3439

Wet: art. 4 Wet vps

Een afwijkende kan via notariele akte of bij schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding. Nu zou email correspondentie wellicht, zeker indien geprint, als vorm van schriftelijke vastlegging kunnen gelden, maar in dit geval duidde de inhoud te weinig op voldoende aanbod en aanvaarding daarvan.

 

VERHOGING AOW LEEFTIJD MAAKT GEEN INBREUK OP HET EIGENDOMSRECHT

CRvB 25 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4507

Wet: art. 1 Eerste Protocol EVRM

Recht tot recht aan toetsing van overheidsoptreden: een redelijke grond, bij wet geregeld, geen onevenredig zware last. Dus geen inbreuk.

 

SCHENDING ZORGPLICHT ASSURANTIETUSSENPERSOON DOOR BIJ ADVISERING OVER INKOMENSITUATIE NA OVERLIJDEN PARTNER ZICH NIET TE VERDIEPEN IN HET BESCHIKBARE PENSIOEN

 

Hof Amsterdam 15 november 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4640

De zorgplicht is belangrijk, Ook voor pensioenuitvoerders.

 

WERKINGSSFEER BPF LANDBOUW. VRAAG OF DE ACTIVITEIT VAN MENGEN VAN SAPPEN HEEFT TE GELDEN ALS HET FABRIEKSMATIG VERWEREN VAN UIT FRUIT VERVAARDIGD HALFFABRICAAT

 

Rechtbank Rotterdam 11 november 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:9099

Wet: art. 2 Wet Bpf 2000

Erg feitelijk geschil.

VRAAG OF EENZIJDIGE WIJZIGING PENSIOENOVEREENKOMST IN DIT GEVAL RECHTENS KAN. HOF WENST NADERE INLICHTINGEN OF HET AANBOD ALS REDELIJK VOORSTEL TOT WIJZIGING VAN DE PENSIOENREGELING IS AAN TE MERKEN

 

Hof Arnhem-Leeuwarden 19 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3513

Wet: 19 Pensioenwet, 7:611 BW

Rubriek: Pensioenwet.

Er was geen wijzigingsbeding, dus niet instemmen is alleen te omzeilen indien de goed werknemer een redelijk voorstel tot wijziging had moeten aanvaarden.

Actuele rechtspraak week 31 oktober 2016

VERPLICHTSTELLING STIPP EN BEGRIP UITZENDOVEREENKOMST.

De Hoge Raad beslist dat voor het begrip uitzendovereenkomst niet is vereist dat vraag en aanbod van (tijdelijke) arbeid ter vervanging van werknemers bij elkaar worden gebracht. Indien een onderneming werknemers langdurig ter beschikking stelt van de opdrachtgever voor werkzaamheden is er een uitzendovereenkomst en is de verplichtstelling van Stipp dus van toepassing. Geen andere vereisten, met name niet eis van allocatiefunctie of tijdelijkheid van ter beschikking stellen, aan uitzendovereenkomst dan uit art. 7:690 BW voortvloeit.
De Hoge Raad overweegt: Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:690 BW kan niet worden afgeleid dat voor het aannemen van een uitzendovereenkomst andere vereisten gelden dan vermeld in deze bepaling. De tekst van art. 7:690 BW eist niet dat de bij de derde te verrichten arbeid tijdelijk is, noch impliceert deze een beperkende ‘allocatiefunctie’ als door het onderdeel wordt bepleit.
.
Hoge Raad 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2356

Actuele rechtspraak week 3 oktober 2016

ONVERSCHULDIGDE BETAALDE PREMIE KAN NIET TERUGGEVORDERD WORDEN.

 

Hoewel de werkgever onverschuldigd premie heeft betaald aan een verplicht bedrijfstakpensioenfonds, kan deze premie niet teruggevorderd worden. De werkgever ging er van uit en mocht denken er sprake was van verplichte deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds. De betaalde premie en daarop toegekende aanspraken zouden dan teruggedraaid moeten worden. Dat achtte het Hof niet aanvaardbaar. De Hoge Raad verwerpt nu het hiertegen gerichte cassatieberoep zonder nadere motivering
Hoge Raad 23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2170

 

PENSIOENOPBOUW EINDIGT BIJ EINDE ARBEIDSOVEREENKOMST.

 

Vordering bedrag aan schade wegens gemist voorwaardelijk pensioen na einde dienstverband. Volgens het Hof heeft de werknemer door einde dienstverband geen schade, want de opbouw van pensioen betreft niet een postcontractueel na het einde van de arbeidsovereenkomst doorlopende verplichting
Hof Den Bosch 27 september 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4298

 

VRIJSTELLING VERPLICHT BPF. GEEN TIJDIGE EIGEN PENSIOENREGELING.

Vrijstelling verplicht bedrijfstakpensioenfonds. Is tijdig een eigen regeling getroffen? Volgens de uitspraak niet omdat niet is gebleken dat een overeenkomst ter uitvoering van de pensioenregeling tijdig met de verzekeraar tot stand is gekomen. Er was wel een offerte en aanmeldingsformulier door verzekeraar aan de werkgever gezonden , maar dat is niet voldoende.
Cbb 6 september 2016, ECLI:NL:CBB:2016:281

Actuele rechtspraak week 12-19 september 2016

VERZET TEGEN LIQUIDATIE PENSIOENFONDS ONGEGROND VERKLAARD. GEEN BELANG VOOR EX DEELNEMERS EN VERENIGING PENSIOENGERECHTIGDEN.

Een deelnemer heeft tijdig verzet ingesteld tegen liquidatie pensioenfonds. Omdat de verzekeraar heeft verklaard alle eventuele vorderingen van deze persoon te zullen betalen, heeft hij geen belang meer. Ter zitting zijn andere ex-deelnemers en vereniging pensioengerechtigden tussengekomen en stellen een belang te hebben. Dat is een eigen belang waarvoor zij zelf verzet hadden moeten aantekenen. Dat de termijn daarvoor is verstreken maakt hen thans geen belanghebbende.
Rechtbank Amsterdam 8 september 2016 – =ECLI:NL:RBAMS:2016:5668
Wet: art. 2:23b Bw
 

VERPLICHT BPF VLAKGLAS. UITLEG CRITERIUM ‘IN HOOFDZAAK’ BIJ BEPALING DAT DE ONDERNEMING ZICH ‘IN HOOFDZAAK’ MET BEPAALDE WERKZAAMHEDEN MOET BEZIGHOUDEN. GEEN GERUISLOZE OVERGANG VAN VERPLICHTE DEELNEMING NAAR VRIJWILLIGE DEELNEMING

 

Dit begrip is in de verplichtstelling nader als volgt ingekaderd: in hoofdzaak, indien het aantal betrokken werknemers groter is dan het aantal werknemers dat betrokken is bij eventuele andere activiteiten van de werkgever; in geval het niet mogelijk is exact aan te geven welk aantal werknemers regelmatig betrokken is bij respectievelijk de groothandels-, glasbewerkings- of glazeniersactiviteit, zal bepalend zijn de omzet ten opzichte van de omzet in eventuele andere activiteiten van de werkgever
de kantonrechter heeft , onder toepassing van de zogenaamde cao-norm, beslist dat het bij de uitleg van het begrip ‘in hoofdzaak’ erom gaat dat de werkzaamheden die vallen onder ‘glas’ niet worden afgezet tegen alle andere gezamenlijke activiteiten van Odin (de werkgever), maar tegen iedere afzonderlijke andere activiteit. Die uitleg betwist Odin en het hof volgt dat: Het begrip ‘in hoofdzaak’ houdt naar normaal spraakgebruik in: het merendeel. Van Dale omschrijft ‘hoofdzaak’ als ‘belangrijkste, gewichtigste zaak, aangelegenheid of deel’ en plaatst het tegenover het begrip ‘bijzaak’. Dat betekent niet per definitie dat ‘in hoofdzaak’ meer dan 50% betekent, maar het vormt daartoe wel een belangrijke aanwijzing. In andere zaken waarin bepalingen als de onderhavige aan de orde zijn geweest, werd eveneens uitgegaan van een absolute en niet van een relatieve meerderheid. [..] Voorts acht het hof van belang dat een andere uitleg ertoe zou leiden dat zelfs een kleine minderheid van werkzaamheden bepalend is voor de vraag of een werkgever onder de verplichtstellingsbeschikking valt, zolang als maar vaststaat dat die kleine minderheid telkens groter is dan iedere andere kleine minderheid. Dat kan leiden tot afbakeningsproblemen met meerdere pensioenfondsen en geeft grote onzekerheden.
Hof Den Bosch 6 september 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4026
Wet; art. 2 lid 1 wet bpf 2000

Actuele rechtspraak week 5-11 september 2016

AFSTORTING PENSIOEN NA SCHEIDING DGA. GEEN PRIVÉ AANSPRAKELIJKHEID VOOR AFSTORTING, MAAR AANSPRAKELIJKHEID VOOR DE B.V. TOEPASSING REDELIJKHEID EN BILLIJKHEID

Het Hof oordeelt: dat, voor zover de rechtbank daarmee heeft geoordeeld dat
[appellant] in privé, naast Capriconus, tot afstorting verplicht is, dat oordeel in beginsel niet, althans niet zonder meer juist is. Capriconus is de (rechts-)persoon die tot afstorting moet overgaan, en [appellant] is slechts in zijn hoedanigheid van DGA van Capriconus gehouden zijn medewerking aan afstorting te verlenen (omdat hij de enige natuurlijke persoon is die dat kan doen); slechts wanneer hij door onrechtmatig handelen jegens [geïntimeerde] (volledige) afstorting vanuit Capriconus onmogelijk heeft gemaakt, kan hij in zoverre aansprakelijk zijn voor de daardoor voor [geïntimeerde] ontstane schade.
Wat betreft de redelijkheid en billijkheid overweegt Hof : Het hof is van oordeel dat, gelet op de betwisting door [geïntimeerde] , [appellanten] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de liquide middelen niet kunnen worden vrijgemaakt of van elders kunnen worden verkregen zonder de liquiditeit van de onderneming in gevaar te brengen. Het hof betrekt daarbij in zijn oordeel dat de laatste cijfers dateren uit 2014. Het hof is eveneens met [geïntimeerde] van oordeel dat het door [appellant] in het verleden gevoerde beleid als DGA van Capriconus BV mede een rol kan spelen. De postrelationele solidariteit houdt mede in dat [appellant] bij zijn beslissingen in het verleden ook rekening had moeten houden met de belangen van [geïntimeerde] Hof Arnhem-Leeuwarden 6 september 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7163

Zie verder: afstortingsverplichting dga

NIET VERZEKERD, GEEN AOW.

Niet aannemelijk is dat het dat overgelegde certificaat de persoon van klager. Blijkbaar is dat een andere persoon.
CRvB 26 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3193

 

GEEN PENSIOEN WANT NOG GEEN 65 JAAR, AAN EU RECHT WORDT GEEN RECHT OP PENSIOEN ONTLEEND

Na werkloosheid claimt belanghebbende pensioen, hoewel hij nog geen 65 jaar is. Beroep op EU Recht faalt. Dat geeft niet zelfstandig een recht op pensioen
Rechtbank Zeeland-West Brabant 24 augustus 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5372

Actuele rechtspraak augustus 2016

 

VERVALLEN VOORWAARDELIJK (VPL) PENSIOEN NA ONTSLAG. GEEN RECHT OP SCHADEVERGOEDING

Minister niet gehouden de werknemer daarvoor schadevergoeding te betalen. De Raad overweegt dat de werknemers wel onvolledig maar niet onjuist is geïnformeerd over het recht op voorwaardelijk pensioen, maar niet staat vast dat hij bij volledige info een ander keuze had gemaakt, dus schade staat niet vast.
CrvB 11 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3033
Wet: artikel 62 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie

 

OMREKENFACTOREN BIJ UITSTEL PENSIOEN. VRIJHEID BESTUUR

Volgens het pensioenreglement stelt het bestuur bij uitstel de hoogte van het pensioen op de pensioeningangsdatum vast waarbij het bestuur van het fonds de omrekenfactoren vaststelt. Het fonds stelt omrekenfactoren telkens voor de periode van een jaar vast. De deelnemer voert aan dat de omrekenfactoren geldende bij (het verzoek om) uitstel toegepast moeten blijven worden. Het hof oordeelt dat het reglement het bestuur de vrijheid geeft om de factoren voor een jaar vast te stellen en dat de uitkomst niet onaanvaardbaar is. Het argument van deelnemer dat hij te kennen heeft gegeven dat hij pas een besluit over uitstel wilde nemen nadat de hoogte van het pensioen bekend was, maakt dit volgens het hof niet anders, omdat deelnemer niet heeft gesteld dat hij bij kennis van de hoogte van het uiteindelijke pensioen een ander besluit had genomen.
Hof Amsterdam 9 augustus 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3246
Wet: 6:248 BW

 

VERHOGING AOW LEEFTIJD. GEEN INBREUK OP EIGENDOMSRECHT

Stapsgewijze verhoging van AOW-leeftijd is in het algemeen toegestaan en in het algemeen niet in strijd met het eigendomsrecht en levert geen (leeftijds)discriminatie op. Mede gezien de getroffen overgangsmaatregelen (tijdelijke regeling overbrugging) zal de verhoging van de AOW-leeftijd in het algemeen proportioneel zijn. Om van gerechtvaardigd onderscheid van de maatregel te kunnen spreken is niet een beoordeling van elk individueel geval nodig. In een concreet geval zou er wel van een schending kunnen zijn omdat er sprake is van een onevenredig zware last, maar dat kan pas vastgesteld worden bij de ingangsdatum en toekenning van de AOW. In dat geval kan tegen dat besluit tot toekenning bezwaar worden gemaakt. De mededeling in het pensioenoverzicht over toekomstige ingangsdatum geen besluit met rechtsgevolg, maar alleen een informatie
CRvB 18 juli 2016, onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:2612 en ECLI:NL:CRVB:2016:2608 (meer specifiek over proportionaliteit) en ECLI:NL:CRVB:2016:2609 (meer specifiek over gelijke behandeling) en meer algemeen over de normen ECLI:NL:CRVB:2016:2502
Wet: 7a AOW, 1 Eerste Protocol EVRM

 

VOORWAARDELIJK PENSIOEN NA OVERGANG ONDERNEMING

Na overgang van onderneming gaan de verplichtingen van de regeling ter zake voorwaardelijke pensioenaanspraken over op de verkrijger. Het Pensioenfonds van de overdragende werkgever was met de uitvoering van de regeling belast en had daartoe een bedrag beschikbaar gesteld gekregen. Het nog niet gebruikte deel daarvan dient het fonds aan de verkrijger van de onderneming ter verder uitvoering van de regeling over te dragen.
Hof Den Haag 31 mei 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1422 (Pensioenfonds Smit/Boskalis)
Wet: 7:663 BW
[aangezien de voorwaardelijke aanspraken nog geen pensioen zijn, art. 65 Invoeringswet PW, is art. 7:664 BW niet van toepassing]

 

DGA. AFSTORTING.

Volgens het hof mag een afstorting van gelden ten behoeve van de rechten van de vrouw mag er niet toe leiden dat de pensioen B.V. haar verplichtingen jegens de directeur grootaandeelhouder niet meer kan nakomen. Bij de afstorting dient derhalve ook rekening te worden gehouden met de rechten die de man heeft. Het kan rechtens niet zo zijn dat er voor de man alleen een lege huls overblijft. De situatie is sedert het ‘afstortingsarrest’ de Hoge Raad van 2007 drastisch gewijzigd. De postrelationele solidariteit brengt mee dat het effectief in de b.v. voor pensioen beschikbare bedrag in gelijke mate te worden verdeel over ouderdomspensioen voor man en vrouw en over nabestaandenpensioen.
Hof Den Haag 23 maart 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1032

 

NIET BEWEZEN DAT VROUW HEEFT INGESTEMD MET RUIL PARTNERPENSIOEN

Het ging om de vraag of de vrouw had ingestemd met uitruil partnerpensioen, hetgeen zij ontkende en zij betwiste dat de geplaatste handtekening haar handtekening was. Een ingeschakelde schriftdeskundige heeft als oordeel gegeven dat de handtekening “met hoge waarschijnlijkheid” niet door de vrouw is geplaatst. Het Hof verwerpt het betoog van Nationale Nederlanden dat de vrouw door op hetzelfde huisadres als de man te wonen het risico heeft aanvaard dat hij een valse handtekening zet. NN dus veroordeeld tot betaling schadevergoeding (geen/te laag NP) onder bevoegdheid te verrekenen van teveel aan de man betaald OP (omdat dit vordering in nalatenschap is, waar de vrouw voor aansprakelijk is, is verrekening toegestaan)
Hof Den Haag 26 juli 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2141

Actuele rechtspraak week 25 juli – 1 augustus 2016

 

INSTEMMING PARTNER MET RUIL NIET AANGETOOND.

Het ging om de vraag of de vrouw had ingestemd met uitruil partnerpensioen, hetgeen zij ontkende en zij betwiste dat de geplaatste handtekening haar handtekening was. Een ingeschakelde schriftdeskundige heeft als oordeel gegeven dat de handtekening “met hoge waarschijnlijkheid” niet door de vrouw is geplaatst. Het Hof verwerpt het betoog van Nationale Nederlanden dat de vrouw door op hetzelfde huisadres als de man te wonen het risico heeft aanvaard dat hij een valse handtekening zet. NN wordt dus veroordeeld tot betaling schadevergoeding (geen/te laag NP) onder bevoegdheid te verrekenen van teveel aan de man betaald OP.
Hof Den Haag 26 juli 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2141

 

DGA. GEEN AFSTORTING NA SCHEIDING

Volgens het hof mag een afstorting van gelden ten behoeve van de rechten van de vrouw mag er niet toe leiden dat de pensioen B.V. haar verplichtingen jegens de directeur grootaandeelhouder niet meer kan nakomen. Bij de afstorting dient derhalve ook rekening te worden gehouden met de rechten die de man heeft. Het kan rechtens niet zo zijn dat er voor de man alleen een lege huls overblijft. De situatie is sedert het ‘afstortingsarrest’ de Hoge Raad van 2007 drastisch gewijzigd. De postrelationele solidariteit brengt mee dat het effectief in de b.v. voor pensioen beschikbare bedrag in gelijke mate te worden verdeel over ouderdomspensioen voor man en vrouw en over nabestaandenpensioen.
Hof Den Haag 23 maart 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1032

Actuele rechtspraak week 11-18 juli 2016

 

VERHOGING AOW LEEFTIJD MAAKT IN HET ALGEMEEN GEEN INBREUK OP HET EIGENDOMSRECHT.

Mede gezien de getroffen overgangsmaatregelen (tijdelijke regeling overbrugging) zal de verhoging van de AOW-leeftijd in het algemeen proportioneel zijn. Om van gerechtvaardigd onderscheid van de maatregel te kunnen spreken is niet een beoordeling van elk individueel geval nodig. In een concreet geval zou er wel van een schending van eigendom kunnen zijn omdat er sprake is van een onevenredig zware last, maar dat kan pas vastgesteld worden bij de ingangsdatum en toekenning van de AOW. In dat geval kan tegen dat besluit tot toekenning bezwaar worden gemaakt.
CRvB 18 juli 2016, onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:2612 en ECLI:NL:CRVB:2016:2608 (meer specifiek over proportionaliteit) en ECLI:NL:CRVB:2016:2609 (meer specifiek over gelijke behandeling) en meer algemeen over de normen ECLI:NL:CRVB:2016:2502
Wet: 7a AOW, 1 Eerste Protocol EVRM

VERJARING EN PENSIOEN BIJ CAO.

Vordering van werknemer tot nakoming van verbintenis door werkgever van nakomen pensioenplan of premiebetaling is verjaard want de werkgever had dit meer dan 5 jaar voor het moment van de vordering al moeten nakomen. De vordering tot premieverdeling tussen werkgever en werknemer conform hetgeen in de cao is bepaald, wordt verworpen want de premieafspraak is niet AVV-verklaard en overigens blijkt niet dat partijen zijn overeengekomen dat de cao tussen hen geldt.
Hof Den Haag 12 juli 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1945

DEELNAME EN PENSIOENRECHTEN VAN RECHTSWEGE. PREMIEBETALING GEEN VOORWAARDE.

Op grond van wet op het notarisambt neemt een notaris van rechtswege deel in de pensioenregeling en verwerft hij pensioenaanspraken ook van rechtswege. Geen toekenning van pensioenaanspraken nodig en niet betaald zijn van premie kan daarom niet worden tegengeworpen. Fonds kan nog wel premies vorderingen maar het is onaanvaardbaar dit volledig te doen of deelnemer met een (fiscaal) nadeel van te laat vorderen van de premies op te zadelen.
Hof Den Haag 28 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1751
Wet: art. 113a Wet op het notarisambt

OVERGANG VAN VOORWAARDELIJK PENSIOEN.

Na overgang van onderneming gaan de verplichtingen van de regeling ter zake voorwaardelijke pensioenaanspraken over op de verkrijger. Het Pensioenfonds van de overdragende werkgever was met de uitvoering van de regeling belast en had daartoe een bedrag beschikbaar gesteld gekregen. Het nog niet gebruikte deel daarvan dient het fonds aan de verkrijger van de onderneming ter verder uitvoering van de regeling over te dragen.
Hof Den Haag 31 mei 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1422 (Pensioenfonds Smit/Boskalis)
Wet: 7:663 BW

Actuele rechtspraak week 4 juli 2016

GEEN AFSTORTING PENSIOEN DGA BIJ SCHEIDING.

De vrouw heeft pensioen in eigen beheer opgebouwd. In het kader van de scheiding worden de aandelen van de B.V. aan de man toebedeeld. Daarop vordert de vrouw afstorting van het in eigen beheer opgebouwde pensioen. Het gaat hier niet om door de man opgebouwd pensioen dat hij moet verevenen, zodat de afstortingsrechtspraak van de Hoge Raad niet van toepassing is.

Hof Amsterdam 21 juni 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2364

 

Zie ook: Afstortingsverplichting

Actuele rechtspraak week 27 juni 2016

VERZOEK OM BETALINGSREGELING IS GEEN MEDEDELING VAN BETALINGSONMACHT. BESTUURDER IS DERHALVE HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJK  VOOR BETALING VAN PENSIOENPREMIES AAN VERPLICHT BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS

Hof Amsterdam 26 april 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1724

Hoofdelijke aansprakelijkheid bestuurder besloten vennootschap voor niet betaalde pensioenpremies. Toepassing artikel 23 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. Melding betalingsonmacht voldoet niet aan daaraan te stellen eisen. Kennelijk onbehoorlijk bestuur. Verplichting tot betaling wettelijke rente over premieschuld

Zie ook: Hoofdelijke aansprakelijkheid  

Actuele rechtspraak week 20 juni 2016

VOLGENS ART. 7:669 LID 4 BW IS OPZEGGING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST ZONDER INSTEMMING VAN DE WERKNEMER MOGELIJK BIJ DE AOW OF OVEREENGEKOMEN HOGERE PENSIOENLEEFTIJD MOGELIJK.  Hof Den Bosch 23 juni 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2512

Indien werkgever en werknemer een pensioenleeftijd hoger dan de AOW zijn overeengekomen is opzegging derhalve alleen tegen die hogere leeftijd en niet bij de lagere AOW leeftijd mogelijk

 

WERKGEVER IS FORFAITAIRE BOETE VERSCHULDIGD DOOR ONDER MEER NIET TIJDIG DE INFORMATIE TE GEVEN AAN PENSIOENFONDS VERVOER. TOEPASSING CAO SOCIAAL FONDS TAXI OP VORDERING VAN STICHTING SOCIAAL FONDS TAXI
Hof Arnhem-Leeuwarden 21 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5037

 

DNB HAD PENSIOENFONDS TEN ONRECHTE UIT PENSIOENFONDSREGISTER GESCHREVEN. DNB MEENDE DAT HET FONDS VANWEGE DE AFWIJKENDE BELEGGINGSSTRATEGIE GEEN PENSIOENFONDS WAS. Hof Amsterdam 21 juni 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2389

De inschrijving is onrechtmatig aangemerkt. Het fonds vordert vervolgens schadevergoeding . DNB is echter niet aansprakelijk want hoewel onrechtmatig, was de uitschrijving niet door opzet of grove schuld zoals vereist.

 

VOOR BEANTWOORDING VAN DE VRAAG OF EEN ONTSLAGVERGOEDING DIE IS INGEBRACHT IN EEN STAMRECHT B.V. IN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP VALT OF WEGENS VERKNOCHTHEID NIET, DIENT ONDERZOCHT TE WORDEN IN HOEVERRE DIE AANSPRAAK ZIET OP DE PERIODE VOOR, RESPECTIEVELIJK NA DE ONTBINDING VAN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP.
HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1293

Nu het gaat om de strekking van de aanspraak, is niet van belang in hoeverre de gerechtigde deze daadwerkelijk heeft verzilverd.

 

Actuele rechtspraak week 13 juni 2016

VERPLICHTINGEN VAN EEN WERKGEVER NA EINDE VAN DE UITVOERINGSOVEREENKOMST. ALCATEL ZAAK. NA HET EINDE VAN DE UITVOERINGSOVEREENKOMST KAN EEN WERKGEVER OP GROND VAN DE REDELIJKHEID EN BILLIJKHEID GEHOUDEN ZIJN VERGOEDINGEN TE BETALEN Hoge Raad 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1172 , Met conclusie ECLI:NL:PHR:2016:166, Zie arrest Hof PJ 2014/143 Wet: art. 2 Wet bpf 2000

De Hoge Raad oordeelt dat niet alleen de tekst van een uitvoeringsovereenkomst verplichtingen voor de werkgever kunnen meebrengen, maar ook de regels van de redelijkheid en billijkheid, mede in verband met een mogelijk in de uitvoeringsovereenkomst aanwezige leemte voor de situatie van opzegging en beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst, verplichtingen kunnen meebrengen. De Hoge Raad vernietigd het arrest omdat het hof ten onrecht niet is ingegaan op het argument van het Pensioenfonds dat er in casu van een dergelijke leemte sprake is.

 

PERSOONLIJKE AANSPRAKELIJKHEID BESTUURDER BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDSEN.
Rechtbank Rotterdam 8 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4364] Wet: 23 Wet Bpf 2000

Onbekendheid met premiebetalingsplicht acht de rechtbank – terecht – irrelevant. Bestuurder wordt voor bedrag van ruim 200.000 euro persoonlijk aansprakelijk gehouden

 

VORDERINGEN VERPLICHT BPF.
Hof Den Bosch 7 juni 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2294, tezamen met ECLI:NL:GHSHE:2015:2668

Beroep van werkgever op schending klachtplicht faalt, want dit artikel is van toepassing bij gebrekkige prestatie, niet als in het geheel niet is gepresteerd zoals in casu. Fonds vordert premie. Verjaring van art. 3:307/308 BW is van toepassing, dus verjaring 5 jaar na opeisbaarheid. Van stuitingshandelingen is niet gebleken. Het betwisten van de rechtmatigheid van de vordering leidt niet tot persoonlijke aansprakelijkheid.

 

Actuele rechtspraak week 6 juni 2016

 

AFTOPPING ONTSLAGVERGOEDING IN VERBAND MET BEREIKEN VROEGPENSIOENLEEFTIJD. LEEFTIJDONDERSCHEID MAAR MOGELIJK GERECHTVAARDIGD. Hof Den Bosch 7 juni 2016. ECLI:NL:GHSHE:2016:2293

Ontslagvergoedingen waarop volgens het Sociaal Plan aanspraak ontstaat worden ‘afgetopt’. Oudere werknemers krijgen een lagere vergoeding dan jongere werknemers, omdat hun vergoeding wordt beperkt tot het bedrag aan inkomensderving tot het moment waarop zij over een vervroegd ouderdomspensioen kunnen beschikken (pensioenrichtleeftijd), ongeacht of zij al dan niet vervroegd met pensioen willen gaan of willen blijven doorwerken. De reden is eerlijke verdeling van middelen. Het Hof oordeelt dat er sprake is van onderscheid op grond van leeftijd, maar mogelijk is er een objectieve rechtvaardiging. Het doel en het middel zijn daartoe volgens het hof afdoende, maar het hof wil nadere informatie over de noodzakelijkheid en waarom niet aangesloten had kunnen worden bij de AOW-leeftijd.

 

NA EINDE VERZEKERINGSOVEREENKOMST EN PREMIEVRIJ MAKEN PENSIOENEN BLIJFT WERKGEVER GEHOUDEN DE KOOPSOMMEN VOOR INDEXATIE TE BETALEN Hof Arnhem-Leeuwarden 25 mei 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3984

In het pensioenreglement is bepaald dat de werkgever de indexatie via koopsommen financiert. Deze bepaling is van toepassing gebleven na het einde van de verzekeringsovereenkomst en het premievrij maken. Premievrij wil niet zeggen dat er geen koopsommen voor indexatie meer betaald hoeven te worden.

Actuele rechtspraak week 23/30 mei 2016

ZWITSERLEVEN MOCHT OP GROND VAN DE UITVOERINGSOVEREENKOMST OVERGAAN TOT VERKOOP VAN DE BELEGGINGEN, TOEN DE WERKGEVER WEIGERDE BANKGARANTIES TE STELLEN Hof Amsterdam 8 maart 2016- ECLI:NL:GHAMS:2016:862
Wet: 25 Pensioenwet

Pensioenovereenkomsten voor werknemers. Uitvoeringsovereenkomst tussen werkgeefster en Zwitserleven. Ter handhaving van de overeengekomen dekkingsgraad en bij gebreke van toereikende bankgaranties mocht Zwitserleven de beleggingen verkopen en hoefde zij die verkoop later niet ongedaan te maken.

 

BPF BOUW VOLDOET NIET AAN STELPLICHT TEN AANZIEN VAN STELLING DAT WERKGEVER DIE ZEGT REINIGINGSWERK TE DOEN, TOCH ONDER BPF VALT.  Rb. Rotterdam 17 mei 2016 – ECLI:NL:RBROT:2016:3682   Wet: 2 Wet bpf 2000

Eigen werkingssfeer onderzoek van het Bpf is onvoldoende bewijs

 

HORECACENTRUM IS GROOTHANDEL IN LEVENSMIDDELEN IN DE ZIN VAN VERPLICHTSTELLING VAN BPF GROOTHANDEL IN LEVENSMIDDELEN. ONDER DIE VERPLICHTSTELLING VALT EEN BEDRIJF INDIEN HET VERKOOPT AAN WEDERVERKOPERS. VOLGENS HORECACENTRUM ZIJN HAAR AFNEMERS, NAMELIJK BEDRIJFS-, SCHOOL- EN SPORTKANTINES EN HORECA-OPLEIDINGSCENTRA, GEEN WEDERVERKOPERS. HOF VERWERPT DAT ARGUMENT. Hof Amsterdam 15 december 2015 – ECLI:NL:GHAMS:2015:5246    Wet: 2 wet Bpf 2000

Op het verweer dat zij als werkgever niet kan nagaan of een verplicht bpf van toepassing is en dat het bpf hier verantwoordelijk is oordeelt het Hof:
De ondernemer die bedrijfsactiviteiten begint, is zelf verantwoordelijk voor het nakomen van de op haar van toepassing zijnde wettelijke verplichtingen. Zo nodig dient een werkgever zich daarover door derden te laten adviseren. Gesteld noch gebleken is dat HCA ook bij voldoende inspanning om te bepalen bij welk bedrijfstakpensioenfonds zij zich had moeten aansluiten, niet tot de juiste conclusie had kunnen komen en gesteld noch gebleken is dat HCA zich wel bij een ander bedrijfstakpensioenfonds heeft aangemeld.

Actuele rechtspraak week 16 mei 2016

WERKGEVER IS GEBONDEN AAN BESLUIT VERPLICHT BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS OVER PREMIEVERDELING
Hof Arnhem-Leeuwarden 17 mei 2016 – ECLI:NL:GHARL:2016:3725

Dit betreft het geschil tussen PMT en Bovag. Bovag stelde dat het BPF niet de premieverdeling over werkgever en werknemer mocht vaststellen en dat de werkgevers hierover zelf met vakbonden afspraken over kunnen maken. Het Hof oordeelt dat de Wet Bpf meebrengt dat de onderhandelingsvrijheid is weggenomen en werkgevers en werknemers op grond van art. 4 van die wet zijn gebonden aan statuten, reglementen en besluiten van het verplichte bedrijfstakpensioenfondsen. Dit voorzover de bevoegdheid tot het vaststellen van de premieverdeling ook in die stukken besloten ligt. Het hof oordeelt dat die bevoegdheid er was voor het reguliere pensioen, maar niet voor het VPL-pensioen.

Actuele rechtspraak week 9 mei 2016

NON-ACTIVITEITSREGELING IS TERECHT AANGEMERKT ALS EEN RVU, REGELING VOOR VERVROEGDE UITTREDING, ALS BEDOELD IN ART. 32BA LID 6 WET LB 1964.   Hoge Raad 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:827

 

De betreffende regeling hield in dat een werknemer op non-actief kon worden gesteld met behoud van salaris tot de AOW. De werkgever voert aan dat het doel en de intentie van de regeling van belang zijn en dat doel was het doorvoeren van noodzakelijke bezuinigingen. De Hoge Raad oordeelt dat het er slechts om gaat of de uitkeringen bedoeld zijn om te dienen ter overbrugging of aanvulling van het inkomen tot de pensioendatum, hetgeen het geval is. De beweegredenen voor het aanbieden hiervan doen niet ter zake.

Actuele rechtspraak week 2 mei 2016

WERKGEVER HEEFT GEEN VERHAAL VOOR BETAALDE PENSIOENPREMIE VOOR ZIEKE WERKNEMER
Rechtbank Rotterdam 29 april 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:3210

Tijdens ziekte van de werknemer geldt voor de werkgever een loondoorbetalingsplicht. Indien een derde aansprakelijk is voor de ziekte, dan heeft de werkgever verhaald voor het betaalde loon op die derde. Onder dit loonbegrip valt echter alleen het netto-loon en dus niet tevens de door de werkgever doorbetaalde pensioenpremie

Actuele rechtspraak week 25 april 2016

GEEN SCHADEVERGOEDING VOOR PENSIOENFONDS DAT OP GROND VAN ONTERECHTE AANWIJZING VAN DNB DE GOUDBELEGGING HEEFT MOETEN VERKOPEN.
College van Beroep voor het bedrijfsleven 26 april 2016, ECLI:NL:CBB:2016:93

De rechter had eerder geoordeeld dat de aanwijzing van DNB tot gedwongen goudverkoop onterecht was gegeven. Ondanks de (sterk) gestegen goudprijs na de gedwongen verkoop oordeelt het CBB nu dat er geen schade is geleden door het pensioenfonds omdat niet aannemelijk is geworden dat het pensioenfonds het goud tegen de hogere prijs verkocht zou hebben wanneer het niet tot de verkoop was gedwongen.

PREPENSIOEN TERECHT IN MINDERING GEBRACHT OP WW-UITKERING
Centrale Raad van Beroep 20 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1496

Dit is de standaardregel: pensioen en dus ook prepensioen wordt gekort op de WW. De WW-gerechtigde stelde dat in dit geval was toegezegd dat geen korting zou plaatsvinden, maar van een derdelijke ondubbelzinnige toezegging is niet gebleken.

Actuele rechtspraak week 18 april 2016

VERPLICHT BPF MAG STRAK DE HAND HOUDEN AAN PREMIEBETALINGSPLICHT EN DAARTOE DWANGBEVEL UITVAARDIGEN

Hof Den Bosch 19 april 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1523 oordeelt dat de systematiek van de Wet Bpf 2000 meebrengt dat aan premiebetaling strikt de hand moet worden gehouden door het pensioenfonds, omdat het pensioenfonds de belangen van zowel de deelnemers als die van alle onder de verplichtstelling vallende werkgevers dient te bewaken. Wanneer het pensioenfonds dat niet of onvoldoende doet, wordt daarmee het beginsel van collectiviteit en solidariteit uitgehold.

Actuele rechtspraak week 11 april 2016

 

ONTSLAGVERGOEDING WORDT BEREKEND TOT AAN DE DATUM WAAROP DE WERKNEMER DE AOW-LEEFTIJD BEREIKT.

 

Volgens rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 april 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2192, is het hierin besloten liggende leeftijdonderscheid gerechtvaardigd,nu het doel van tegengaan van cumulatie van pensioen en ontslagvergoeding een legitiem doel is. Overigens was ook discussie over de vraag of de AOW-leeftijd volgens het vanaf 2013 geldende stappenplan voor verhoging hier geldt, of de hogere AOW-leeftijd na invoering van de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd. De rechtbank oordeelt het laatste en merkt op dat de objectieve tekstuitleg gevolgd moet worden en onduidelijkheid hierin voor rekening van de opstellers van de tekst komt, maar niet aan de werknemer mag worden tegengeworpen.

 

 

INFORMATIEPLICHT EN REKENING EN VERANTWOORDING Rechtbank. Midden-Nederland 9 maart 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1107.

Welke informatieplicht heeft een verzekeraar over de kosten? De rechtbank acht voldoende dat de verzekeraar in het jaar 1993 bij aanvang van de verzekering aangaf dat kosten werden ingehouden. Het bedrag van de kosten hoefde niet gespecificeerd te worden. Wel is de verzekeraar gehouden rekening en verantwoording af te leggen over inkomsten en uitgaven binnen de polis.

Actuele rechtspraak week 4 april 2016

GESCHIL OVER TIJDELIJKE VRIJSTELLING VAN VERPLICHT BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS EN BEHANDELINGSKOSTEN
Rb. Rotterdam 12 maart 2015 – ECLI:NL:RBROT:2015:1615

 

Een tijdelijke vrijstelling gebaseerd op art. 6 Vrijstellingsbesluit (dus vrijwillige vrijstelling), alleen voor de duur van het bestaande verzekeringscontract, is niet in strijd met het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 zo oordeelt de rechtbank. Ook oordeelt de rechtbank dat gevraagde behandelingskosten van eur 2.500 niet onredelijk zijn, ook niet nu dit een standaarbedrag is.