Eenzijdige verhoging pensioenleeftijd in strijd met pensioenwet

EENZIJDIGE VERHOGING VAN DE PENSIOENLEEFTIJD IS NIET TOEGESTAAN – OOK NIET NU DE VERHOGING VAN DE PENSIOENLEEFTIJD VERBAND HET MET VERHOGING VAN DE FISCALE PENSIOENRICHTLEEFTIJD – VOLGENS ART. 83 PENSIOENWET KAN RECHTHEBBENDE INDIVIDUEEL BEZWAAR MAKEN

De kantonrechter doet uitspraak over de vraag of een verhoging van de pensioenleeftijd zonder instemming van de deelnemer mogelijk is. Het ging in dit geding om verhoging van 65 naar 67 jaar in verband met aanpassing aan de fiscale pensioenrichtleeftijd.
In de brief van 17 januari 2013 had de staatssecretaris van SZW geïndiceerd dat een actuariële omrekeningen geen wijziging zou zijn en zonder instemming zou kunnen:

‘Bij het collectief actuarieel herrekenen van aanspraken naar een hogere pensioenrichtleeftijd wordt de omvang van de pensioenuitkering vanaf die nieuwe pensioenleeftijd hoger. Er is in zoverre derhalve geen sprake is van een aantasting van pensioenaanspraken. Het proces van waardeoverdracht en de instemming van individuele deelnemers, zoals dat geregeld is in de Pensioenwet, is dan ook niet aan de orde’.

Deze opvatting was in de literatuur bestreden, tenzij met behoud van het oorspronkelijke nominale pensioen vervroeging naar de oorspronkelijke datum mogelijk zou zijn (Asser/Lutjens 7-XI 2016/7930).

Het wetsvoorstel voor de wet waardeoverdracht klein pensioen voorziet er onder meer in dat verhoging van de pensioenleeftijd met toepassing van de waardeoverdracht van art. 83 Pensioenwet zonder bezwaarmogelijkheid mogelijk wordt (Kamerstukken II 2016/17, 34 765, nr. 2). Blijkbaar vindt de wetgever dat dit nodig is om waardeoverdracht naar een andere pensioenleeftijd zonder instemming mogelijk te maken.

Beslissing kantonrechter
Dit is ook wat de kantonrechter beslist met de volgende overwegingen:

Actuarieel bezien zal de waarde van de totale aanspraken dus wel gelijk zijn, maar de aanspraken op ouderdomspensioen worden in dat geval wel aangetast wanneer de ingangsdatum van het pensioen weer wordt vervroegd naar 65 jaar. Dat kan op grond van artikel 83 PW alleen als de deelnemer hier geen bezwaar tegen maakt. De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat de vorderingen van [eisende partij 1] , [eisende partij 2] en [eisende partij 3] moeten worden toegewezen nu Pensioenfonds Sabic heeft gehandeld in strijd met artikel 83 PW.
De kantonrechter vindt extra steun voor het oordeel dat het collectief actuarieel herrekenen van aanspraken naar een hogere pensioenrichtleeftijd in strijd is met artikel 83 PW in het feit dat de staatssecretaris op 29 augustus 2017 een wetsvoorstel (Kamerstukken II 2016/17, 34 765, nr. 2) heeft ingediend waarin wordt voorgesteld artikel 83 PW te wijzigen, in die zin dat het individuele bezwaarrecht komt te vervallen voor zover de collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten of beroepspensioenregeling inhoudt dat de pensioenaanspraken worden omgezet in pensioenaanspraken die zijn berekend op basis van een fiscale pensioenrichtleeftijd. Met andere woorden; ook de staatssecretaris heeft inmiddels onderkend dat op basis van de huidige wetgeving sprake is van waardeoverdracht in de zin van artikel 83 PW.

Conclusie
De uitspraak bevestigt dat onder het huidige recht een wijziging zonder instemming (niet bezwaar maken) niet mogelijk is. Onder het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen is dat anders, maar dat heeft geen invloed op wijzigingen van de pensioenleeftijd die daarvoor hebben plaatsgevonden.

Rechtbank Limburg 8 november 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:10722

Verhoging pensioenrichtleeftijd, hoe te compenseren?

Om de tafel, is de belangrijkste eerste stap, zeker als de werkgever eerder een maximale regeling heeft toegezegd.

Stel er is bij een middelloonregeling het maximale opbouwpercentage van 1,875% toegezegd met een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar. Vanaf 1-1-2018 hoeft het opbouwpercentage niet te worden gewijzigd, als de pensioenrichtleeftijd in de pensioenregeling naar 68 jaar wordt verhoogd. Kan de pensioenrichtleeftijd ook op de huidige lagere leeftijd blijven staan? De belastingdienst reageert daar in ‘Vraag & Antwoord 17-012’ als volgt op:
“Ook na 1 januari 2018 mag in een pensioenregeling een pensioenrichtleeftijd lager dan 68 jaar worden opgenomen. Wel geldt dan de voorwaarde dat de omvang van het op te bouwen ouderdomspensioen niet hoger is dan het op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen naar de lagere pensioenrichtleeftijd herrekende fiscaal maximale ouderdomspensioen ingaande op de eerste dag van de maand waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt. Dit volgt uit artikel 18a, zesde lid, Wet LB. Deze actuariële herrekening kan zowel plaatsvinden in de opbouwfase als op de ingangsdatum van het pensioen. In de opbouwfase leidt de herrekening tot een lagere jaarlijkse maximale opbouw voor het ouderdomspensioen”.
Als de pensioenleeftijd 67 blijft, wordt het opbouwpercentage actuarieel herrekend naar ongeveer 1,75% (zie Vraag & Antwoord 17- 012). Dat betekent een versobering van de arbeidsvoorwaarden. Een pensioenovereenkomst kan niet zomaar worden aangepast ten gevolge van een fiscale wijziging. Eventueel moet de ondernemingsraad om instemming worden gevraagd. Dat bindt de individuele werknemer niet. Tenzij er bijvoorbeeld in de pensioenovereenkomst een wijzigingsbeding is opgenomen en de fiscale aanpassing een zwaarwichtig belang van de werkgever betreft. Hoe te wijzigen ga ik hier niet verder uitdiepen. Wel of er ook alternatieven zijn. Zeker. Bijvoorbeeld:

· Een 13e maand of bonus voortaan wel meenemen als pensioengevend salaris.
· Tot 2018 is er geen sprake van een maximale opbouw. De huidige opbouw is bijvoorbeeld 1,70%, wat ruimte biedt.
· De huidige franchise is hoger dan de minimale. Dan is daar wellicht ruimte.
· Combinaties.

Anders moet de werkgever de werknemer op een andere manier compenseren, nadat zij dit eerst met elkaar hebben besproken, om de tafel.

Dirk-Jan Plate
Pensioenconsultant CPC

Verhoging AOW leeftijd in 2022 + 3 maanden

Mededeling in staatscourant:

De verdere verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Algemene Ouderdomswet, en de aanvangsleeftijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Algemene Ouderdomswet, voor het jaar 2022 wordt vastgesteld op 3 maanden, en
dat de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Algemene Ouderdomswet, en de aanvangsleeftijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Algemene Ouderdomswet, in 2022 67 jaar en drie maanden, respectievelijk 17 jaar en drie maanden zijn.

 

Zie staatscourant 8 november 2016 nr 59248

Zie pagina over AOW leeftijd

 

questions