Geen instemming ondernemingsraad over wijziging uitvoeringsovereenkomst voor 1 oktober 2016

Geen instemming ondernemingsraad over wijziging uitvoeringsovereenkomst voor 1 oktober 2016

Dit heeft het Hof Den Haag op 25 oktober jl beslist. Het ging om opzegging van de oude uitvoeringsovereenkomst met een pensioenfonds en aangaan van een nieuwe, waarbij de bijstortingsplicht was vervallen. De ondernemingsraad stelde dat zijn instemming nodig was, mede omdat hiermeen de pensioenovereenkomst was gewijzigd. Net zoals de rechtbank eerder besliste het Hof dat onder het oude, voor 1 oktober 2016 geldende recht de ondernemingsraad geen instemmingsrecht heeft over de uitvoeringsovereenkomst. Zoals eerder bericht is het instemmingsrecht van de ondernemingsraad per 1 oktober 2016 gewijzigd en heeft de ondernemingsraad instemmingsrecht over aspecten van de uitvoeringsovereenkomst die van invloed zijn op de pensioenovereenkomst.

 

Zie ook Instemmingsrecht OR verbreed  en Ondernemingsraad

Wijziging wetsvoorstel bevoegdheid ondernemingsraad ten aanzien van pensioen

Ten aanzien van dit bij de Tweede Kamer in behandeling zijnde wetsvoorstel is een Nota van wijziging ingediend. De belangrijke punten hieruit zijn:

– verduidelijking dat de ondernemingsraad geen instemmingsrecht heeft indien sprake is van verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfondsen;
– invoering van de bepalingen dat telkens de keuze van onderbrenging van de pensioenovereenkomst bij een uitvoerder instemmingsplichtig is en niet, zoals aanvankelijk was opgenomen in het wetsvoorstel, indien het de onderbrenging bij een buitenlandse uitvoerder betreft;
– vastlegging dat de ondernemingsraad instemmingsrecht heeft ten aanzien van het besluit van de werkgever over de uitvoeringsovereenkomst en het voor de uitvoering van de pensioenregeling voor het eigen personeel opgestelde uitvoeringsreglement voor bepalingen die „van invloed zijn’ op de pensioenovereenkomst, in plaats van die van „directe” invloed zijn zoals aanvankelijk was bepaald

Het wetsvoorstel is op 7 juni 2016 aangenomen door de Tweede Kamer en diezelfde dag ingediend bij de Eerste Kamer (kamerstuk 3478, nr A)