Besluit Fiscale behandeling beschikbare-premieregelingen en premie- en kapitaalovereenkomsten en nettopensioenregelingen

Besluit Fiscale behandeling beschikbare-premieregelingen en premie- en kapitaalovereenkomsten en nettopensioenregelingen in verband met verhoging van de pensioenleeftijd naar 68 jaar per 1 januari 2018

Besluit van 23 november 2017, nr. 2017-187605

Dit besluit is een actualisering van het besluit van 20 januari 2017, nr. 2017-7168 (Stcrt. 2017, 4421) in verband met de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar per 1 januari 2018. De opgenomen premiestaffels zijn aangepast aan het verhogen van de fiscale pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar per 1 januari 2018.

Inhoud

Onderdeel 2 van dit besluit bevat een beschrijving van de soorten premieovereenkomsten die bij de behandeling van de Pensioenwet aan de orde zijn geweest. De onderdelen 3 en 5 behandelen de fiscale kwalificatie van die soorten premieovereenkomsten. Onderdeel 4 gaat over de kapitaalovereenkomsten. Voorts wijs ik in onderdeel 6 twee soorten afwijkende premieovereenkomsten aan als pensioenregeling. In onderdeel 7 is het overgangsrecht opgenomen voor pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden. Onderdeel 8 van dit besluit bevat de beschrijving van nettopensioen als bedoeld in afdeling 5.3B van de Wet IB 2001. Onderdeel 9 bevat de inwerkingtreding van dit besluit. De voorwaarden en bijzonderheden die bij de aanwijzingen gelden zijn te vinden in de bijlagen bij dit besluit.

Alle berichten van PensioenWiki zijn openbaar toegankelijk en alle andere informatie is voor leden, lid worden kan via www.pensioenwiki.nl 

Eenzijdige verhoging pensioenleeftijd in strijd met pensioenwet

EENZIJDIGE VERHOGING VAN DE PENSIOENLEEFTIJD IS NIET TOEGESTAAN – OOK NIET NU DE VERHOGING VAN DE PENSIOENLEEFTIJD VERBAND HET MET VERHOGING VAN DE FISCALE PENSIOENRICHTLEEFTIJD – VOLGENS ART. 83 PENSIOENWET KAN RECHTHEBBENDE INDIVIDUEEL BEZWAAR MAKEN

De kantonrechter doet uitspraak over de vraag of een verhoging van de pensioenleeftijd zonder instemming van de deelnemer mogelijk is. Het ging in dit geding om verhoging van 65 naar 67 jaar in verband met aanpassing aan de fiscale pensioenrichtleeftijd.
In de brief van 17 januari 2013 had de staatssecretaris van SZW geïndiceerd dat een actuariële omrekeningen geen wijziging zou zijn en zonder instemming zou kunnen:

‘Bij het collectief actuarieel herrekenen van aanspraken naar een hogere pensioenrichtleeftijd wordt de omvang van de pensioenuitkering vanaf die nieuwe pensioenleeftijd hoger. Er is in zoverre derhalve geen sprake is van een aantasting van pensioenaanspraken. Het proces van waardeoverdracht en de instemming van individuele deelnemers, zoals dat geregeld is in de Pensioenwet, is dan ook niet aan de orde’.

Deze opvatting was in de literatuur bestreden, tenzij met behoud van het oorspronkelijke nominale pensioen vervroeging naar de oorspronkelijke datum mogelijk zou zijn (Asser/Lutjens 7-XI 2016/7930).

Het wetsvoorstel voor de wet waardeoverdracht klein pensioen voorziet er onder meer in dat verhoging van de pensioenleeftijd met toepassing van de waardeoverdracht van art. 83 Pensioenwet zonder bezwaarmogelijkheid mogelijk wordt (Kamerstukken II 2016/17, 34 765, nr. 2). Blijkbaar vindt de wetgever dat dit nodig is om waardeoverdracht naar een andere pensioenleeftijd zonder instemming mogelijk te maken.

Beslissing kantonrechter
Dit is ook wat de kantonrechter beslist met de volgende overwegingen:

Actuarieel bezien zal de waarde van de totale aanspraken dus wel gelijk zijn, maar de aanspraken op ouderdomspensioen worden in dat geval wel aangetast wanneer de ingangsdatum van het pensioen weer wordt vervroegd naar 65 jaar. Dat kan op grond van artikel 83 PW alleen als de deelnemer hier geen bezwaar tegen maakt. De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat de vorderingen van [eisende partij 1] , [eisende partij 2] en [eisende partij 3] moeten worden toegewezen nu Pensioenfonds Sabic heeft gehandeld in strijd met artikel 83 PW.
De kantonrechter vindt extra steun voor het oordeel dat het collectief actuarieel herrekenen van aanspraken naar een hogere pensioenrichtleeftijd in strijd is met artikel 83 PW in het feit dat de staatssecretaris op 29 augustus 2017 een wetsvoorstel (Kamerstukken II 2016/17, 34 765, nr. 2) heeft ingediend waarin wordt voorgesteld artikel 83 PW te wijzigen, in die zin dat het individuele bezwaarrecht komt te vervallen voor zover de collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten of beroepspensioenregeling inhoudt dat de pensioenaanspraken worden omgezet in pensioenaanspraken die zijn berekend op basis van een fiscale pensioenrichtleeftijd. Met andere woorden; ook de staatssecretaris heeft inmiddels onderkend dat op basis van de huidige wetgeving sprake is van waardeoverdracht in de zin van artikel 83 PW.

Conclusie
De uitspraak bevestigt dat onder het huidige recht een wijziging zonder instemming (niet bezwaar maken) niet mogelijk is. Onder het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen is dat anders, maar dat heeft geen invloed op wijzigingen van de pensioenleeftijd die daarvoor hebben plaatsgevonden.

Rechtbank Limburg 8 november 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:10722

Goedkeuring voor variabele pensioenen van 1-1-2014 tot 8-7-2015

Goedkeuring voor variabele pensioenen met een ingangsdatum in de periode van 1 januari 2014 tot 8 juli 2015

Staascourant nr 4424  27 januari 2017

Dit besluit bevat een goedkeuring voor in een premie- of kapitaalovereenkomst opgebouwd pensioen met een ingangsdatum in de periode van 1 januari 2014 tot 8 juli 2015. Hiermee wordt voorkomen dat de fiscale regels in de weg staan aan de maatschappelijk gewenste mogelijkheid om deze reeds ingegane vaste pensioenuitkeringen in 2017 om te kunnen zetten in variabele pensioenuitkeringen.

 

Zie meer over Wet verbeterde premieregeling 

Fiscale pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 68 jaar per 1-1-2018

Fiscale pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 68 jaar per 1 januari 2018

Met het Besluit van tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen is de pensioenrichtleeftijd in art. 18a Wet LB vanaf 1 januari 2018 op 68 jaar gesteld. Tegelijk wordt de opbouwperiode voor het deelnemingsjaren pensioen met ingang van 1 januari 2022 gesteld op 22 ¼ jaar. Dat houdt verband met de verhoging van de AOW leeftijd naar 67 jaar en 3 maanden per die datum.

Actuele rechtspraak week 9 mei 2016

NON-ACTIVITEITSREGELING IS TERECHT AANGEMERKT ALS EEN RVU, REGELING VOOR VERVROEGDE UITTREDING, ALS BEDOELD IN ART. 32BA LID 6 WET LB 1964.   Hoge Raad 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:827

 

De betreffende regeling hield in dat een werknemer op non-actief kon worden gesteld met behoud van salaris tot de AOW. De werkgever voert aan dat het doel en de intentie van de regeling van belang zijn en dat doel was het doorvoeren van noodzakelijke bezuinigingen. De Hoge Raad oordeelt dat het er slechts om gaat of de uitkeringen bedoeld zijn om te dienen ter overbrugging of aanvulling van het inkomen tot de pensioendatum, hetgeen het geval is. De beweegredenen voor het aanbieden hiervan doen niet ter zake.

Voorlopig maximaal pensioengevend loon 2016

Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen heeft het maximum pensioengevend loon voor 2016 voorlopig vastgesteld op € 101.519. Dit bedrag is bepaald door het huidige maximum pensioengevend loon van € 100.000 te vermenigvuldigen met de contractloonontwikkelingsfactor 2016. Voor de omvang van het in 2016 geldende maximum pensioengevend loon geldt nog wel het voorbehoud van het bij ministeriële regeling definitief vast te stellen geldende maximum pensioengevend loon.

 

Update per 1-1-2017 : Voor het jaar  2017 is het maximaal pensioengevend loon € 103.317,-

 

Zie: Pensioengevend loon 

V&A 14-008: wederom wijziging staffel?

De Belastingdienst is met een nieuwe Vraag & Antwoord (V&A 14-008 d.d. 23 januari 2015) over toepassing van de staffels aangepast aan de fiscale pensioenrichtleeftijd gekomen. Toepassing hiervan betekent echter dat veel werkgevers weer genoodzaakt zijn een pensioenwijzigingstraject in gang te zetten. Veel pensioenuitvoerders hebben aansluiting gezocht bij de eerste dag van de maand, vermoedelijk omdat de AOW-uitkering in het verleden (voor 1 april 2012) ook per de eerste dag van de maand werd uit­gekeerd. Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) van de Belastingdienst publiceerde in het V&A een tabel met maximale opbouwpercentages voor pensioenregelingen met afwijkende pensioeningangsleeftijden. Voor het eerst werd ook een tabel opgenomen met opbouwpercenta­ges bij een pensioenrichtleeftijd van 66 11/12 jaar. Volgens de Belastingdienst voor situaties waarin het ouderdomspensioen ingaat op de eerste dag van de maand waarin iemand 67 jaar wordt. In het verleden stond deze categorie er niet bij (V&A 12-004 d.d. 19 maart 2014, herzien op 16 september 2015). De moeilijkheid zit erin dat bij die pensioenleeftijd meestal de iets hogere fis­cale opbouwpercentages van de tabel met een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar worden gehanteerd. Kortom: die deelnemers bouwen vanuit fiscaal oog­punt nèt iets (niet eens materieel) te veel pensioen op.
Op zichzelf is dit een correct standpunt van de Belas­tingdienst. Ook zonder dit standpunt zou een actuari­ële herrekening bij een eerdere pensioenleeftijd moe­ten plaatsvinden. Het door de Belastingdienst gekozen tijdstip is echter bijzonder onge­lukkig; de pensioenwijzigingstrajecten zijn net afge­rond. Het bewuste artikel 18a lid 6 Wet LB luidde vóór het Witteveenkader 2015 niet anders. De Belas­tingdienst attendeerde hier bovendien niet eerder op, terwijl met regelmaat een V&A met maximale opbouwpercentages gepresenteerd is. In de staffelbesluiten komt evenmin een dergelijke attende­ring terug. In al deze documenten ontbreekt een zekere concretisering voor wat betreft de dag van de verjaardag.
Op 30 januari 2015 zijn hierover aan de staatssecretarissen van SZW en Financiën vragen gesteld. Op de vraag of dit nu betekent dat pensioenregelingen met een iets te vroege pensioeningangsda­tum gewijzigd moeten worden, antwoordt staatsse­cretaris Wiebes dat dit het geval is. Om niet iedere uitvoerder gelijk voor een probleem te stellen, noemt Wiebes om redenen van eenvoud en doelmatigheid voor een periode van twee jaar goed te keuren dat actua­riële herrekening achterwege blijft.
De pensioenregeling zal met instem­ming van de werknemer moeten worden aangepast, daar waar fiscaal maximaal wordt opgebouwd en wordt uitgegaan van een pensioeningangsleeftijd van de eerste dag van de maand waarin de 67-jarige leef­tijd bereikt wordt. De pensioeningangsleeftijd moet dan worden verhoogd naar de dag van de 67e verjaar­dag. Alternatief is dat de maximale opbouw actuarieel herrekend wordt. Het eerste ligt wellicht meer voor de hand.