Berichten

Het gaat niet om de kosten, maar om de eenheidsprijs pensioen.

 

De middelloon regeling wordt te duur. Dat is een veel gebruikt argument voor werkgevers om pensioenregelingen aan te passen. De vraag is echter, hoe valide is dit argument en wat zijn de risico’s als een werkgever dit argument inzet. Werkgevers wijken veelal uit naar een beschikbare premieregeling om kostenstijgingen van de middelloonregeling te voorkomen. Het argument van verzekeraars en adviseurs is dat de lasten bij een beschikbare premieregeling meer inzichtelijk zouden zijn. Tevens wordt het argument gehanteerd, dat door de beleggingsresultaten het koopkrachtbehoud van het pensioen behouden kan blijven. De vraag is dan echter hoe valide deze argumenten zijn. Immers, de premiestaffel voor een beschikbare premieregeling is vastgesteld als spiegel van de premie voor een middelloon regeling. Tenzij je appels en peren vergelijkt kan er dus eigenlijk geen verschil in de hoogte van de premie en ook niet t.a.v. de hoogte van de uitkering zitten.

Wat is nu de oorzaak voor de verwarring? De lage rente maakt dat de rentecomponent in de opbouw en uitkering van het pensioen veel kleiner wordt, waardoor de prijs voor pensioen stijgt. Feitelijk stijgt hierdoor dus de “eenheidsprijs pensioen”. Stel, een werkgever heeft een vaste opbouw toegezegd door middel van een middelloonregeling en wordt nu geconfronteerd met een contractherziening. Als hij de opbouw gelijk wil houden, dan stijgt zijn premie ten opzichte van t.o.v. de premie aan het begin van het contract (bv. 5 jaar geleden) inderdaad aanzienlijk. Ik ken wel voorbeelden waarbij de premie 100% stijgt.

Als de werkgever de pensioenregeling omzet in een beschikbare premieregeling en daarbij dezelfde premie betaalt als voorheen, dan daalt de opbouw voor de deelnemers. Door de lage rente stijgt immers de eenheidsprijs pensioen. Iemand moet echter de rekening betalen. Maar hier moet je wel oppassen voor een onjuiste vergelijking. Stel dat je bij de beschikbare premie voor de prognose van het aan te kopen pensioen uitgaat van een rekenrente op de pensioendatum van 3%, dan is de vergelijking alleen juist, als de rente op de pensioendatum 3% bedraagt. Tenzij de werknemer overtuigt is dat de rente op zijn pensioendatum 3% of meer zal bedragen én het rendement tijdens de opbouw minimaal hetzelfde is. Zelfs als de werknemer hiervan overtuigd is, is dit een risico voor de werkgever.  De Hoge Raad heeft inmiddels in bijzondere omstandigheden in het kader van de zorgplicht zelfs een expliciete waarschuwingsplicht neergelegd (ECLI:NL:HR:2017:2227). Of deze waarschuwingsplicht ook geldt in de situatie zoals bovenstaand omschreven is op basis van dit arrest niet rechtstreeks af te leden. Maar wat wel blijkt, is dat de zorgplicht van een werkgever vaak jaren na de wijziging van de pensioenregeling wordt beoordeeld. Bezint eer ge begint zou ik zeggen.

Daarnaast wordt werknemers nooit verteld hoe groot het risico voor hen is van de toenemende levensverwachting bij de beschikbare premieregeling. Dat demografische risico is nu juist een belangrijke reden waarom een verzekeraar graag af wil van gegarandeerde pensioenen. Als bepaalde ontwikkelingen op medisch terrein zich voortzetten, dan kan dit een enorm effect hebben op de uiteindelijke pensioenuitkering. Dat risico komt in de middelloon regeling voor rekening van de verzekeraar en werkgever (bij contractverlenging), maar bij de beschikbare premieregeling geheel voor rekening van de werknemer. Er zijn weliswaar verzekeringsproducten die dit risico dempen, maar daar kleven weer andere risico’s aan waar ik in de toekomst nog eens over zal schrijven.

Het vreemde is, dat een gewone middelloon regeling (onder voorwaarden van bijvoorbeeld een minimale rentestand, of met een lagere opbouw dan voorheen), naar mijn mening sporadisch en amper serieus als een redelijk alternatief aan werknemers wordt voorgelegd. Een middelloon regeling met een aantal voorwaarden zoals bv. een minimale rentestand zou een werkgever een vergelijkbare zekerheid over de toekomstige lasten geven als een beschikbare premieregeling.  Daarnaast geeft een dergelijk systeem de werknemer meer zekerheid over de hoogte van zijn pensioen. Zeker als hierbij aan de werknemer wordt toegezegd, dat bij stijgende rente alsnog toeslagen op pensioenen kunnen worden gegeven. Volgens mij een hartstikke goed alternatief, waar de meeste werknemers ook veel gelukkiger mee zijn. Of de extra lasten van de premiestijging worden door beide gedeeld, als je het uitlegt valt daar in de praktijk goed over te praten. Mijn ervaring is dat werknemers na een goed informatietraject bereid zijn om middels een hogere eigen bijdrage mee te betalen voor zekerheid.

Het zou helemaal mooi zijn als verzekeraars naast de marktrente bij de uitkering en opbouw van pensioen de deelnemers aan pensioenregelingen laten profiteren van hun beleggingsresultaten. Vroeger was de rente een hele belangrijke component, maar dat is het allang niet meer. Tijd om hier eens goed over na te denken. Daarnaast moeten wij ons heel goed realiseren, dat verzekeraars erg veel belang hebben bij het beëindigen van middelloon regelingen. Hun enthousiasme voor beschikbare premieregelingen moeten we dus wel in het juiste perspectief en met enige argwaan bekijken.

Redacteur: Paul van der Heide

Zorgplicht

 

2017 was een mooi pensioen juridisch jaar.

2017 heeft de nodige pensioen jurisprudentie opgeleverd. Slecht nieuws voor werkgevers, maar goed nieuws voor werknemers die met pensioenrommel bleken te zijn opgescheept. En dan blijkt ook weer dat het altijd over veel geld gaat als een werknemer erin slaagt om zijn werkgever aan te spreken op zijn zorgplicht met betrekking tot de pensioenregeling.

Ik noem het pensioenrommel, omdat in de toenemende stroom jurisprudentie die we so wie so zien,  drie arresten handelen over werkgevers die kennelijk door hun pensioenadviseur overgehaald zijn om werknemers te verleiden onnodige risico’s te lopen.  Vaak gaat het hierbij om een situatie, dat een gegarandeerde aanspraak op een eind- of een middelloon regeling wordt omgezet naar een beschikbare premie regeling.  Op zich hoeft dat niet zo’n probleem te zijn, maar de informatie die erbij wordt gegeven schiet bijna per definitie tekort. Dat is vervelend voor de werknemer omdat zijn pensioenuitkering tegenvalt en hij of hiermee genoegen moet nemen, of zijn werkgever op het veronderstelde tekort moet aanspreken. In dat laatste geval blijkt een werknemer, afhankelijk van de omstandigheden, toch wel een goede kans te maken. Onderstaand licht ik drie arresten vanuit dit perspectief toe.

Het eerste arrest betreft drie werknemers die hun werkgever aanspreken omdat zij de waarde van hun tot 2000 in een eindloonregeling opgebouwde pensioenrechten hebben overgedragen naar de vanaf 2000 geldende beschikbare premieregeling. Door tegenvallende beleggingen, een lage rentestand, maar last but not least ook een te rooskleurige voorspiegeling van de pensioenadviseur, viel voor de werknemers de pensioenuitkering tegen. De Hoge Raad oordeelde dat de werkgever tekort was geschoten in zijn zorgplicht. Hij had de drie werknemers, die nota bene accountant zijn, moeten waarschuwen tegen deze lichtvaardige overdracht van de waarde van hun goudgerande eindloonpensioen rechten.  Naar mijn oordeel een zeer terechte oordeel. In deze casus geval kost het deze werkgever enkele tonnen en dat is erg zuur.  U kunt het arrest vinden op de volgende zoekplaats: ECLI:NL:HR:2017:2227.

Het tweede arrest dat ik wil aanhalen is van het Hof Arnhem Leeuwarden. Een werknemer wordt hierin in het gelijk gesteld omdat het Hof van mening is dat de werkgever (middels zijn adviseur) te weinig informatie heeft verstrekt bij de overgang van de eindloonregeling naar de beschikbare premieregeling in 1998. Naar mijn mening is dit een belangrijke uitspraak voor elke werknemer die in dezelfde situatie verkeert. Praktisch nooit wordt aan een werknemer voorgerekend wat het effect van toekomstige salarisverhogingen is, noch het effect van de toenemende levensverwachting, of het effect van een mogelijk extreem lage rentestand zoals die momenteel geldt. Het is wat kort door de bocht om te stellen dat elke werknemer in deze omstandigheden een claim heeft, maar ik vermoed dat als werknemers massaal zouden opstaan het drama niet te overzien is. De laatste werkgevers die nog een gegarandeerde uitkering zijn overeengekomen met hun werknemers wisselen deze momenteel massaal in tegen beschikbare premieregelingen. Dit vanwege de lage rentestand waardoor garantie regelingen een veel hogere premie vragen dan voorheen. In het algemeen wordt nog steeds een veel te rooskleurig beeld gegeven over de beschikbare premieregeling. Dat houdt voor werkgevers grote toekomstige risico’s in.  U kunt het arrest vinden op de volgende zoekplaats:  GHARL:2017:3096.

Het derde arrest dat ik aanhaal gaat over een werknemer die al geruime tijd uit dienst is en een zogenaamde streefregeling heeft. Verzekeraars hebben deze vaak (op basis van zeer gebrekkige informatie) omgezet in beschikbare premieregelingen, doch in deze situatie was dat nog niet gebeurd. De werknemer had een beëindigingsovereenkomst gesloten bij uit dienst treden met daarin een finaal kwijtingsbeding. Over streefregelingen valt erg veel te zeggen vanuit risico management voor werkgevers, maar daar ga ik nu niet verder op in. In dit geding was sprake van een pensioenregeling die een streefregeling met een gegarandeerd kapitaal betrof. Partijen verschilden echter van mening of het kapitaal voldoende moest zijn voor een middelloonpensioen, dan wel een eindloonpensioenHet Hof Den Bosch oordeelde dat hierover nader bewijs nodig was. Daarnaast oordeelde het Hof dat de werkgever zich voor de claim van de werknemer niet kan verschuilen achter het finale kwijtingsbeding in de beëindigingsovereenkomst. Dit laatste omdat de werknemer zich bij het tekenen hiervan niet bewust kon zijn geweest dat sprake was van (een mogelijk) dekkingstekort. De zoekplaats voor deze uitspraak is ECLI:NL:GHSHE:2017:4031.

 

Laat het vooral duidelijk zijn, ik heb beslist niets tegen beschikbare premieregelingen. Waar ik wel wat tegen heb is het gemak waarmee sommige adviseurs en werkgevers ermee omgaan. Als een middelloonregeling te duur wordt, kun je immers ook kiezen voor een lagere opbouw. Dat is in ieder geval minder risicovol dan wanneer je de werknemers allerlei risico’s laat lopen en ze een lastig uit te leggen pensioensysteem opdringt. Daarnaast moet iedereen zich realiseren dat verzekeraars zeer grote belangen hebben bij het omzetten van vaste aanspraken naar niet gegarandeerde regelingen. Mijn kritiek richt zich dan ook voornamelijk tegen de lichtvaardigheid waarmee vaak keuzes worden gemaakt. Helaas geeft de jurisprudentie in 2017 me daarin gelijk.
Ik wens uiteraard iedereen een goed 2018, maar vanuit pensioenjurisprudentie gezien denk ik dat we nog maar een topje van de ijsberg hebben gezien. We wachten het dus maar af.

 

Redacteur: Paul van der Heide, directeur Nederlands Pensioenbureau

 

Meer informatie omtrent zorgplicht treft u als PensioenWiki lid bij Informatie op basis van zorgplicht 

De zorgplicht voor een advocaat of een andere deskundige zoals een pensioenadviseur

Rb. Noord-Nederland 15 november 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4360

 

Een advocaat stelt in opdracht de WW-aanspraken van een werknemer veilig. Niet meer dan dat. Bij de zorgvuldigheidsplicht hoort het goed informeren van een werknemer voordat er een beslissing wordt gemaakt. Dat is niet gebeurd: “6.2 Artikel 7:401 BW bepaalt dat een opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht dient te nemen. In het geval van [gedaagde], die handelde als advocaat, dient als uitgangspunt dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Wanneer een advocaat een cliënt adviseert in het kader van een door een cliënt te nemen beslissing over een bepaalde kwestie, brengt deze zorgvuldigheidsplicht mee dat de advocaat de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen (HR 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4564)”.

 

Er vond geen face-to-face gesprek plaats. De rechtbank zegt daarover: “Het volstaan met het voeren van telefonisch overleg met een cliënt bergt voorts het risico in zich dat zaken die mogelijk van belang zijn voor een juiste advisering onvermeld blijven of onvoldoende aandacht krijgen”. Door de beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór het moment dat de werknemer onder de PVA-dekking van het reglement van de betrokken pensioenuitvoerder viel, kwamen de ANW-verzekering en de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid (PVA-dekking) niet tot uitkering. De geleden schade wordt de advocaat aangerekend: “De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] ten aanzien van de door haar geleden schade onvoldoende heeft gesteld. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BR5211) behoeft [eiseres] slechts de feiten te stellen waaruit kan worden afgeleid dat zij schade heeft geleden. [eiseres] heeft naar het oordeel van de rechtbank aan haar stelplicht voldaan. Zij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten gevolge van de beëindiging van het dienstverband per 1 februari 2006 en de daarop volgende afmeldingen mogelijk schade heeft geleden dan wel lijdt. Met het oordeel van de rechtbank dat met een juiste advisering door [gedaagde] het dienstverband niet per 1 februari 2006 zou zijn geëindigd, is voorts het causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en de door [eiseres] gestelde schade gegeven”.
De besproken zorgvuldigheid geldt voor een ieder die een zorgplicht heeft in het kader van een overeenkomst van opdracht, het betreft niet alleen advocaten maar bijvoorbeeld ook pensioenadviseurs.

Redacteur: Dirk-Jan Plate

Actuele rechtspraak 4 juli 2017

VERZOEK TOT GROEPSGEWIJZE WAARDEOVERDRACHT ZODANIG LAAT DAT NIET VOOR 1.1.2008 AFGEHANDELD. GEEN ONZORGVULDIG HANDELEN PENSIOENFONDS.

Overeenkomst tot afhandeling op grond van tarieven 2008 niet aannemelijk geworden
HOF Den Bosch 4 juli 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3060
Wet: 75 lid 2 Pensioenwet

BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID VOOR PREMIES OP GROND VAN ART. 23 WET BPF 2000.

Diverse juridische vragen ter uitwerking gesteld. 1: of melding had moeten plaatsvinden hoewel nog geen premienota opgelegd. 2: de reikwijdte van art. 23 lid 9
Hof Den Haag 4 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1760
Wet: art. 23 Wet Bpf 2000

 

Actuele rechtspraak 25 april 2017: uitruil op voor np niet voor gekozen en daarom geen np

UITRUIL OP VOOR NP NIET VOOR GEKOZEN EN DAAROM GEEN NP. GEEN SCHENDING ZORGPLICHT WERKGEVER WANT VOLDOENDE DUIDELIJKE INFO. IS TERMIJN EEN FATALE TERMIJN?
Keuzeformulier op 17 febr toegezonden met verzoek retournering voor 17 maart. Op 12 mei retourneert deelnemer (met handtekening partner) en kruist aan alleen OP en geen NP. Op 11 juli overlijdt deelnemer. Geen schending zorgplicht. De termijn tot 17 maart is geen fatale termijn waarna tot ruil OP voor NP overgegaan had moeten worden. Dat geen fatale termijn koppelt het hof aan de mededeling : Omdat de administratie nogal wat tijd vergt als onderbouwing van de termijn in de brief.

Hof Arnhem-Leeuwarden 25 april 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:3542

 

NB 61 lid 7 luidt: Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het tweede lid in het laatste jaar voor de ingang van het ouderdomspensioen is aangeboden, gaat de pensioenuitvoerder over tot het uitruilen van het ouderdomspensioen in partnerpensioen […..]