Een toekomstbestendig pensioenstelsel vraagt om meer verandering. In de afgelopen decennia is het pensioenvermogen van Nederlandse huishoudens fors toegenomen . De meeste huishoudens hebben een goed pensioen, waarbij de vrije bestedings- ruimte, rekening houdend met lagere woonlasten als gevolg van een (deels) afgeloste hypotheek, na pensionering vaak groter is dan voor pensionering (zie ook box 1.5). Tegelijkertijd zijn de grote pensioenvermogens kwetsbaar voor vermogens- en renteschokken. Deze schokken resulteren in extra premiebetalingen en/of lagere pensioenuitkeringen. Door de lage rente, de stijgende levensverwachting en de effecten van de krediet- en schuldencrisis staat de financiële positie van pensioenfondsen onder druk. Hierdoor is er onzekerheid over de waarde van de pensioen- rechten die zijn opgebouwd. Er is behoefte aan een transparanter pensioenstelsel, waarin duidelijk is voor mensen wat de waarde is van hun pensioen, wat de risico’s zijn, en hoe ze die risico’s delen met andere deelnemers.

 

Nederland staat er beter voor

Het kabinet heeft daarom hoofdlijnen voor een toekomstbesten- diger pensioenstelsel gepresenteerd. Daarbij zijn de bevindingen van de Nationale Pensioendialoog en het SER-advies18 over de toekomst van het pensioenstelsel belangrijke inspiratiebronnen geweest. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt hebben geleid tot een grote variatie in pensioenopbouw, waarbij sommige groepen niet onder een pensioenregeling vallen. Het kabinet wil dat alle werkenden een toereikend pensioen kunnen opbouwen, dat past bij hun situatie op de arbeidsmarkt. Ook wil het kabinet een einde maken aan de oneerlijke herverdeling in het pensioenstelsel. De ambitie is om de zogenoemde doorsneesystematiek af te schaffen en te vervangen door een actuarieel fairdere systematiek van pensioenopbouw. De nieuwe pensioenovereenkomst moet de sterke elementen van bestaande overeenkomsten behouden. Denk aan de mogelijkheid om collectief, solidair en tegen relatief lage kosten pensioen op te bouwen. Tegelijkertijd moet er meer ruimte zijn voor maatwerk, keuzemogelijkheden en transparantie.

Box 1.5 De interactie tussen pensioen- en woningmarkt- beleid

In veel huishoudens is de vrije bestedingsruimte na pensionering hoger dan tijdens de werkende fase. Veel huishoudens sparen via huis en pensioen voor hun oude dag. Ongeveer 60 procent van de Nederlandse huishoudens is eigenwoningbezitter20. Voor een meerderheid van de Nederlandse huishoudens leidt dit sparen via huis en pensioen ertoe dat zij na pensionering een grotere vrije bestedingsruimte hebben dan tijdens de werkende fase: deze zogenoemde verwachte nettovervangingsratio is voor deze huishoudens meer dan 100 procent21. Alleen huishoudens die in de hoogste 20 procent van de inkomensverdeling vallen (het vijfde kwintiel), hebben gemiddeld genomen een nettovervangingsratio die significant lager is dan 100 procent. Het vervangingsratio neemt af naarmate het inkomen stijgt, mede doordat voor lagere inkomens de bijdrage van de AOW aanzienlijk groter is. Om deze gemiddeld hoge vervangingsratio te realiseren, wordt het besteedbaar inkomen en de consumptie van huishoudens eerder in de levensloop gedrukt. Vooral in vroegere levensfasen kan een hoger besteedbaar inkomen wenselijk zijn, omdat het huishoudinkomen dan vaak nog relatief laag is en de (kindgerelateerde) uitgaven dan vaak hoog zijn22. Niet alle huishoudens hebben na pensionering meer te besteden dan tijdens de werkende fase. Vooral onder huishoudens met zelfstandigen en huishoudens met een huurwoning zijn huishoudens die relatief weinig sparen voor hun oude dag