Actuele rechtspraak 24 februari 2018

VRIJSTELLING VERPLICHT BPF – BEZWAAR TE LAAT

 

ECLI:NL:RBROT:2018:999

Rechtbank Rotterdam 15-02-2018

Werkneemster komt op tegen vrijstellingsbesluit aan haar werkgeefster. Werkneemster is belanghebbende bij het vrijstellingsbesluit en kan dus bezwaar maken. Het bezwaar van is echter terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij te laat bezwaar heeft gemaakt. Weliswaar is het besluit niet door het pensioenfonds aan werkneemster bekend gemaakt, maar zij is er via de werkgever mee bekend geraakt. Toen had zij bezwaar kunnen instellen. Beroep op verschoonbaarheid termijn overschrijding gaat ook daarom niet op omdat werkneemster door een advocaat werd bijgestaan.

 

MELDING BETALINGSONMACHT GELDT OOK TOEKOMSTIGE PREMIES

 

ECLI:NL:RBNHO:2018:1426

Rechtbank Noord-Holland 14-02-2018
Een melding betalingsonmacht op grond van een premieschuld ingevolge de Wet Bpf kan worden aangemerkt als een geldige melding voor de toekomstige termijnen. Zolang nog sprake is van een betalingsachterstand behoeft niet opnieuw een zodanige melding te worden gedaan, tenzij het Pensioenfonds de betalingsplichtige na ontvangst van een betaling schriftelijk doet weten de betalingsonmacht niet langer aanwezig te achten .

 

INFORMATIEPLICHT. INFORMATIE ONTVANGEN? ZORGPLICHT BIJ VERZENDEN INFORMATIE OVER RUILMOGELIJKHEID BIJ EINDE-DEELNEMING

 

ECLI:NL:RBLIM:2018:1638

Rechtbank Limburg 21-02-2018
Ernstig zieke deelnemer heeft bij einde deelneming niet gekozen om ouderdomspenioen om te ruilen in nabestaandenpensioen. Volgens de rechtbank heeft ABP geen (verzwaarde) informatieplicht of zorgplicht met betrekking tot de uitruilmogelijkheid. De enkele stelling van de partner dat hij de UPO’s niet in de administratie van de overleden deelnemer heeft aangetroffen leidt niet tot de gevolgtrekking dat zij die documenten niet heeft ontvangen. De verzendadministratie van ABP toont aan dat er van ontvangst uitgegaan kan worden. Geen gronden voor toepassing hardheidsclausule

Wet waardeoverdracht klein pensioen gaat in per 1 januari 2019 en delen per 1 maart 2018

Volgens het besluit van 5 februari 2018 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding gaan de bepalingen mbt waardeoverdracht klein pensioen net verval van heel klein pensioen in op 1 januari 2019.

Op 1 maart a.s. gaan andere onderdelen van het wetsvoorstel in waaronder:

  • Het vervallen individueel bezwaarrecht bij verhoging pensioenrichtleeftijd;
  • Internationale waardeoverdracht en
  • Pensioenverevening bij scheiding.

Wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen

Het doel van het wetsvoorstel is een automatische waardeoverdracht mogelijk te maken van een klein pensioen van een gewezen deelnemer naar zijn of haar nieuwe pensioenuitvoerder. Zo kunnen kleine pensioenen gebundeld worden tot een pensioen van grotere omvang.

De pensioenuitvoerder waar een gewezen deelnemer een klein pensioen heeft, mag de waarde daarvan eenzijdig overdragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder van deze deelnemer. De nieuwe pensioenuitvoerder moet deze waardeoverdracht accepteren.

 

Dubbele belastingheffing over pensioenen van grensarbeiders uit België

De staatssecretaris heeft antwoord gegeven op Kamervragen van het Tweede Kamerlid Omtzigt over dubbele heffing over pensioenen van grensarbeiders uit België. Artikel 18 van het belastingverdrag met België wijst het heffingsrecht over in privaatrechtelijke dienstbetrekking opgebouwde pensioenen in beginsel toe aan de woonstaat van de belastingplichtige, maar deze inkomensbestanddelen mogen ook in de bronstaat worden belast als aan drie voorwaarden wordt voldaan. Zie hier het volledige Antwoord van Staatssecretaris Snel (Financiën) op vragen over dubbele belastingheffing over pensioenen van grensarbeiders uit België

Actuele rechtspraak 15 februari 2018

Verplicht bpf – vrijstelling
VRIJSTELLING VERPLICHT BPF. WEIGERING TERECHT. GEEN AFDOENDE BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN. FONDS MAG BELEID BETREFFENDE VRIJWILLIGE VRIJSTELLINGEN WIJZIGEN. GEEN BEROEP OP GELIJKHEIDSBEGINSEL

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat PFZW niet in redelijkheid tot afwijzing van de verzoeken om vrijstelling heeft kunnen komen. De door eiseressen aangevoerde omstandigheden zijn niet van dermate bijzondere aard dat deze voor PFZW aanleiding hadden moeten vormen voor afwijking van het door haar gevoerde beleid. De rechtbank is van oordeel dat PFZW de door eiseressen naar voren gebrachte belangen bij verlening van de vrijstelling, voor zover al kan worden gezegd dat dergelijke belangen zijn gesteld, in redelijkheid minder zwaar heeft mogen laten wegen dan het belang van PFZW bij solidariteit en collectiviteit. Dat eiseressen in het verleden niet bekend waren met de aansluitplicht en dat PFZW volgens hen heeft erkend dat hierover onduidelijkheid kon bestaan, is geen zeer bijzondere omstandigheid die tot vrijstelling moet leiden. Wat eiseressen hebben aangevoerd over de volgens hen onzorgvuldige facturering, wat daarvan zij, levert evenmin een zwaarwegend belang op bij vrijstelling. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseressen niet nader hebben geconcretiseerd in welke mate zij zouden worden benadeeld door aansluiting bij PFZW.
Rechtbank Rotterdam 8 februari 2018,
ECLI:NL:RBROT:2018:832
Wet: art. 6 Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000

Huwelijksgemeenschap en stamrecht
HET HOF OORDEELT DAT DE STAMRECHTVERPLICHTING BEDOELD IS VOOR DE OPBOUW VAN PENSIOENAANSPRAKEN EN DERHALVE VOOR ZOVER BETREKKING HEBBEN OP GELDEN DIE TOEGEREKEND DIENEN TE WORDEN AAN DE HUWELIJKSE PERIODE IN DE GEMEENSCHAP VALLEN. DEZE DIENEN LINEAIR VERDEELD TE WORDEN BIJ SCHEIDING.

Toepassing van de rechtspraak van de Hoge Raad:
Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad – vlg. onder meer HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1293 – hangt het antwoord op de vragen of een goed op de voet van artikel 1:94 lid 3 BW op enigerlei bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht, en zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. In een geval waarin de betrokken echtgenoot de ontslagvergoeding heeft aangewend voor de verwerving van een stamrecht jegens een door hemzelf opgerichte en beheerste B.V., heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag of een aanspraak jegens een stamrecht-bv (op periodieke uitkeringen tot vervanging van inkomen dat de betrokken echtgenoot bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten) in de huwelijksgemeenschap valt, dient te worden onderzocht in hoeverre die aanspraak ziet op de periode voor, respectievelijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Het gaat daarbij – zo overweegt de Hoge Raad – om de strekking van de aanspraak, zodat niet van belang is in hoeverre de rechthebbende deze daadwerkelijk heeft verzilverd.
Hof Arnhem-Leeuwarden 6 februari 2018,
ECLI:NL:GHARL:2018:1315
Wet: 1:94 BW

Wijziging Besluit uitvoering Pensioenwet inzake inkoop nettopensioen bij pensioenfondsen

 
Besluit van 9 januari 2018, Stb. 4, tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege wijziging van het inkooptarief voor nettopensioen

ARTIKEL I
In het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt artikel 41 als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «een kostendekkend tarief» vervangen door: een dekkingsgraadneutraal tarief.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2.Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt het dekkingsgraadneutraal tarief gebaseerd op de dekkingsgraad van het fonds met als minimum de dekkingsgraad benodigd om te voldoen aan de vereisten van het minimaal vereist eigen vermogen, bedoeld in artikel 131 van de Pensioenwet dan wel artikel 126 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt de risicovrije rente gehanteerd en wordt rekening gehouden met tariefgrondslagen passend bij de groep deelnemers aan het nettopensioen. Indien de feitelijke premie voor de basispensioenregeling van het fonds gedeeld door de daarmee ingekochte jaarlijkse pensioenaanspraken leidt tot een hoger tarief dan bedoeld in de eerste zin, wordt dit hogere tarief gebruikt.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 2016.

 

De minister wil dat over positieve en negatieve scenario’s met de kans op een hoger of lager pensioen wordt gecommuniceerd.

Brief inzake communicatie over pensioen van de minister van SZW van 2 februari 2018

 

Inzet pensioencommunicatie

De afgelopen jaren is de communicatie van pensioenuitvoerders naar hun deelnemers verbeterd. Dit heeft veel te maken met de invoering van de Wet pensioencommunicatie, die met algemene stemmen is aangenomen in uw Kamer en op 20 mei 2015 is gepubliceerd in het Staatsblad1. Op grond van de wet moet de informatie die pensioenuitvoerders hun deelnemers geven aansluiten op de behoeften van die deelnemers en correct, duidelijk en evenwichtig zijn. Zodat de deelnemer weet hoeveel pensioen hij of zij kan verwachten. Daarbij is het belangrijk dat de deelnemer kan nagaan of dat voldoende is, zich bewust is van de risico’s van de pensioenvoorziening en daarnaar kan handelen.

Tegelijkertijd zijn deelnemers de afgelopen jaren teleurgesteld geraakt over het – vaak onverwacht – uitblijven van compensatie voor prijsstijgingen. Veel mensen meenden dat hun pensioenaanspraken volledig zeker waren. Nu dat niet zo blijkt te zijn, leidt dat tot onzekerheid over pensioen. Sommigen menen zelfs dat zij helemaal nergens meer op kunnen rekenen. Dat is misschien wel begrijpelijk, maar ook onnodig. Immers, ook al kan niet met absolute zekerheid worden gezegd op welk pensioen deelnemers zullen uitkomen, er kan wel degelijk een goede indicatie worden gegeven van het pensioen dat zij ongeveer kunnen verwachten.

Ik vind het belangrijk dat deelnemers meer dan nu inzicht krijgen in hun te verwachten pensioen en dat het helder is dat het meer of minder kan worden. Een beter inzicht creëert voor deelnemers een duidelijk handelingsperspectief. Daarom wil ik dat het enkele bedrag dat nu op www.mijnpensioenoverzicht.nl wordt getoond als het «te bereiken pensioen» wordt vervangen door drie bedragen. Die bedragen worden berekend volgens een verwacht scenario, een optimistisch scenario en een pessimistisch scenario. Dit is in lijn met de Wet pensioencommunicatie, die een gefaseerde inwerkingtreding kent2. Het communiceren met scenariobedragen is het laatste onderdeel dat nog in werking moet treden.

Actuele rechtspraak februari 2018

ENQUETERECHT VERANTWOORDINGSORGAAN. TAAK VERANTWOORDINGSORGAAN

AFWIJZING VERZOEK VAN VERANTWOORDINGSORGAAN TOT HET HOUDEN VAN EEN ENQUETE. VERANTWOORDINGSORGAAN VAT ZIJN TAAK EN BEVOEGDHEDEN TE RUIM OP

Het verzoek houdt in het houden van een enquête en het met onmiddellijke ingang ontheffen van het bestuur van zijn functie. Het hof overweegt dat het verantwoordingsorgaan een orgaan van (mede)zeggenschap is en niet van (mede)beleidsbepaler. Het hof overweegt daarbij dat het verantwoordingsorgaan gebrekkig functioneert en de verstoorde verhouding met het bestuur in overwegende mate is te wijten aan het verantwoordingsorgaan, mede omdat het verantwoordingsorgaan ook in het verzoekschrift aan het hof zijn bezwaren onvoldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd en daarmee belemmert hij een zinvolle gedachtenwisseling. Het hof merkt overigens op dat he verantwoordingsorgaan geen beroep heeft ingesteld als bedoeld in art. 217 Pensioenwet tegen het besluit tot consolidatie en waardeoverdracht.

Gerechtshof Amsterdam, 6 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:378

Artikel: 219 Pensioenwet en 217 en 115a

 

AFKOOP LIJFRENTE EN REVISIERENTE

REVISIERENTE IVM AFKOOP LIJFRENTE. GEEN STRIJD MET EIGENDOMSRECHT ART. 1 EP OF MET GELIJKHEIDSBEGINSEL

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep tegen het oordeel van het hof dat revisierente niet onrechtmatig is, ongegrond met verwijzing naar de conclusie AG. Die had het volgende opgemerkt:

6.10

De bepaling of een bepaalde maatregel in het publiek belang is, is in beginsel aan de wetgever.86 De wetgever komt bij belastingheffing een ‘wide margin of appreciation’ toe, waarbij de wetgever een afweging kan maken tussen politieke, economische en maatschappelijke belangen.87 Gelet op de doelstelling van de wetgever om te voorkomen dat in strijd met de voorwaarden voor premieaftrek wordt gehandeld, het bewaren van het onderhoudskarakter van de lijfrentevoorziening en het door de wetgever gehuldigde uitgangspunt dat een belastingplichtige die een lijfrente met premieaftrek afkoopt niet beter af mag zijn dan een belastingplichtige die uit zijn netto-inkomen spaart en onder het forfaitaire rendement valt, kan mijns inziens niet gezegd worden dat de heffing van revisierente van elke redelijke grond ontbloot is.88

6.11

Daarbij verdient het de aandacht dat bedrag van de revisierente wordt berekend volgens een in de wet is omschreven tarief89 en er een – weliswaar in de tijd beperkte – tegenbewijsregeling is.90

6.12

De Hoge Raad heeft in onder meer HR BNB 2011/65 overwogen dat “de keuze van de wetgever voor een belastingplichtige alleen dan leiden tot een individuele en buitensporige last indien en voor zover deze last zich in diens geval sterker laat voelen dan in het algemeen”.91

6.13

Belanghebbende heeft gesteld dat hij zich, door het verlies van inkomen door de financiële crisis en ziekte, gedrongen voelde om over te gaan tot afkoop van lijfrenten. Deze omstandigheid rechtvaardigt echter niet de conclusie dat belanghebbende door de in rekening gebrachte revisierente zwaarder is getroffen dan anderen aan wie revisierente in rekening is gebracht wegens afkoop van een lijfrente.

6.14

Gelet op het bovenstaande faalt belanghebbendes klacht dat het Hof ten onrechte niet een individuele en buitensporige last in de zin van artikel 1 EP EVRM heeft vastgesteld.

Hoge Raad 9 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:167

Artikel: 301 AWR, 3.133 Wet IB, 1 EP EVRM,

 

VRIJSTELLING VERPLICHTE DEELNEMING. RECHTMATIG EN BEZWAARMOGELIJKHEID WERKNEMER

PENSIOENFONDS VERLEENT VRIJSTELLING OVER VERLEDEN. WERKNEMER STELT DAT DE VRIJSTELLING IN STRIJD MET DE REGELS VAN HET VRIJSTELLINGSBESLUIT IS VERLEEND EN VORDERT SCHADE OMDAT ZIJ IN DE EIGEN REGELING VAN DE WERKGEVER LAGERE PENSIOENAANSPRAKEN ZOU HEBBEN VERWORVEN. DE RECHTBANK OORDEELT IN ESSENTIE DAT DE BEOORDELING VAN DE RECHTMATIGHEID VAN DE VRIJSTELLING BIJ DE BESTUURSRECHTER THUISHOORT. MOCHT DE WERKNEMER GEEN BEZWAAR HEBBEN KUNNEN INSTELLEN, DAN IS HET VRIJSTELINGSBESLUIT OOK RECHTMATIG, WANT DE WERKGEVER HEEFT GEEN BEZWAAR GEMAAKT EN DUS HEEFT HET FORMELE RECHTSKRACHT.

Rechtbank Midden Nederland 24 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:263

Wet: 6 Vrijstellings- en boetebesluit

 

PENSIOENVEREVENING EN RECHTSVERWERKING

VORDERING DEEL PENSIOEN NADAT PARTIJEN REEDS IN 1993 ZIJN GESCHEIDEN. GEEN RECHTSVERWERKING AANGENOMEN.

Rechtbank Gelderland 24 januari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:454

Wet: 2 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding

 

HOOFDELIJKE BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID PREMIES VERPLICHT BPF. EISEN AAN MELDING BETALINGSONMACHT

BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID WET BPF. MELDING BETALINGSONMACHT? MELDING IMPLICEERT WETENSCHAP VAN ONTSTAAN VAN EEN PREMIESCHULD. HET ENKELE BESTAAN VAN EEN PREMIESCHULD, DIE VAN RECHTSWEGE KAN ZIJN ONTSTAAN, IS DUS ONVOLDOENDE. DE EMAIL IS IN CASU ECHTER GEEN RECHTSGELDIGE MELDING.

Met het Bpf is het hof van oordeel dat de e-mail van 9 november 2012 aan Vesting Finance niet kan worden aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 23 Wet Bpf 2000 jo artikel 2 Besluit meldingsregeling Wet Bpf 2000.
In de eerste plaats bevat de e-mail niet meer dan het verzoek om voor de op dat moment opeisbare facturen een betalingsregeling te treffen omdat, aldus [appellanten] “de mogelijkheid niet aanwezig is om het openstaande bedrag geheel direct te voldoen”. Dat verzoek is niet, zeker niet zonder meer, gelijk te stellen met een melding van betalingsonmacht.
Verder ontbreekt in de e-mail de minimaal vereiste informatie over (“inzicht in”) de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de bijdrage niet kan worden betaald, terwijl die informatie niet mag ontbreken in een dergelijke melding.
Hoewel het hof daar minder zwaar aan zou tillen als dat het enige mankement zou zijn komt daar nog bij dat de e-mail niet, zoals vereist is, aan het Bpf, maar aan het door het Bpf ingeschakelde incassobureau is gericht.

Hof Den Haag 23 januari 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:19

Wet: 23 Wet Bpf 2000

 

PENSIOENVEREVENING BUITENLANDS PENSIOEN. GEEN VORDERINGSRECHT JEGENS  UITVOERDER. GEEN PLICHT MEEWERKEN AAN CESSIE

VEREVENING BUITENLANDS PENSIOEN. GEEN VEROORDELING TOT MEEWERKEN AAN CESSIE ZODAT EX EEN RECHTSTREEKS VORDERINGSRECHT VERKRIJGT JEGENS BUITENLANDSE UITVOERDER

Rechtbank Den Haag 17 januari 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:594

Wet: art. 2 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding

 

WIJZIGING PENSIOENOVEREENKOMST. INVOERING WERKNEMERSBIJDRAGE. ZWAARWEGEND BELANG ONTBREEKT

ZWAARWEGEND BELANG OM WERKNEMERSPREMIE IN TE VOEREN IN EEN VOOR WERKNEMER PREMIEVRIJE REGELING ONTBREEKT, OOK AL WAREN VAKBOND EN OR AKKOORD.

De kantonrechter toetst aan 7:613 BW jo 19 Pensioenwet en acht de aangevoerde redenen onvoldoende:

4.9.

Uit de parlementaire behandeling van artikel 7:613 BW blijkt dat zwaarwichtige belangen kunnen bestaan in bedrijfseconomische en organisatorische omstandigheden, waaronder een noodzakelijke reorganisatie kan worden begrepen, waarbij te denken valt aan de situatie dat een werkgever in grote financiële moeilijkheden verkeert. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Dat sluit echter niet uit dat een zwaarwichtige belang als bedoeld in artikel 7:613 BW ook kan worden gevormd door een financieel belang van een – zoals IFF heeft gesteld – ook op lange termijn bedrijfseconomisch verantwoorde situatie, waarbij de continuïteit van het pensioen van alle werknemers zoveel mogelijk is gewaarborgd. Op zichzelf zijn de door IFF aangevoerde omstandigheden om uitvoering te geven aan de Wet Witteveen, de invoering van een marktconforme regeling en de wens om te komen tot harmonisering van de arbeidsvoorwaarden ter overbrugging van de onderlinge ongelijkheid tussen werknemers begrijpelijke overwegingen om te streven naar wijziging van het pensioenreglement c.q. de pensioenovereenkomst, maar kunnen niet zonder meer als zodanig zwaarwegend worden gekwalificeerd dat het individuele belang van eisers ten aanzien van de premie vrijstelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

 

De instemming van vakbond en OR zijn volgens de kantonrechter niet doorslaggevend:

4.8.

De kantonrechter stelt vast dat IFF een zorgvuldige consultatieprocedure heeft gevolgd met de vakbonden, de OR en ieder hun eigen adviseurs, zoals ook opgenomen in artikel 19 van het pensioenreglement. De instemming van de OR is in vrijheid tot stand gekomen onder essentiële processuele waarborgen. De wijziging van het reglement (waaronder de bijdrageplicht) is onderwerp geweest van uitgebreide bespreking met de ondernemingsraad, terwijl voorlichting aan de werknemers van IFF is gegeven, ook in speciaal daartoe door IFF georganiseerde bijeenkomsten. De ondernemingsraad heeft deskundigen geconsulteerd en hun expertise benut voorafgaande aan de door de OR verleende instemming. Het is aan de ondernemingsraad zelf te bepalen of instemming wordt verleend zonder dat een formele verplichting geldt om rekening en verantwoording af te leggen aan de werknemers. De instemming van de ondernemingsraad vormt een zwaarwegend gezichtspunt bij de beoordeling van de redelijkheid van de wijziging. Dat neemt niet weg dat op IFF de bewijslast rust dat haar belang zo zwaarwichtig is dat het belang van eisers daarvoor dient te wijken.

Rechtbank Middelen Nederland 10 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:62

Wet: 7:613 BW, 19 Pensioenwet

 

VOORWAARDELIJK PENSIOEN IS TIJDENS HUIWELIJK ‘ECHT’ PENSIOEN GEWORDEN

FUNCTIONEEL LEEFTIJDPENSIOEN WAS IN IEDER GEVAL VOOR DE SCHEIDING OMGEZET IN KAPITAALGEDEKT PENSIOEN WAAROP DE WVPS VAN TOEPASSING IS.

Betreffende pensioen was aanvankelijk omslag gefinancierd. Ook indien het toen geen pensioen was, was het dat voor de scheiding wel geworden en valt dus onder de WVPS. Geen afwijking als bedoeld in art. 11 WVPS overeengekomen.

Hof Den Bosch 21 december 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5901

Wet: 11 WVPS

 

TRANSITIEVERGOEDING EN PREMIEVRIJE OPBOUW

VERVANGING IN PLAATS VAN TRANSITIEVERGOEDING? De in de Cao van ING opgenomen premievrije opbouw van het pensioen bij arbeidsongeschiktheid is niet een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 7:673b lid 1 BW.

Hof Arnhem Leeuwarden 18 december 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:11133

Wet: 7:673b BW

 

i