De streefregeling

De hybride pensioenovereenkomst/streefregeling is een pensioenregeling die recht geeft op een beoogd pensioen. Er wordt beoogd, gestreefd. Deze pensioenovereenkomst kwam onder de Pensioen en Spaarfondsenwet vooral bij verzekeraars voor. De zogenaamde kapitaalsverzekering met pensioenclausule. De huidige Pensioenwet kent drie karakters; een kapitaal-, uitkerings- en premieovereenkomst. Een kapitaalovereenkomst beoogt volgens de huidige Pensioenwet geen pensioen, maar garandeert een kapitaal. De streefregeling kan daardoor geen kapitaalovereenkomst zijn. Dus blijft de premie- of uitkeringsovereenkomst over. Welke van de twee? Een kwestie van uitleg. Hoe wordt de pensioenovereenkomst geïnterpreteerd? Een kant en klaar antwoord bestaat niet. In de literatuur presenteert Wim Thijssen een aantal handvatten:

“Indien de financieringseisen gesteld in de PSW-1987 en/of de PSW-2000 in een pensioenovereenkomst zijn verwerkt, geldt de pensioenovereenkomst in mijn visie zonder meer als uitkeringsovereenkomst. Immers: voor premieovereenkomsten gelden de financieringseisen niet. Indien zou zijn beoogd een premieovereenkomst aan te gaan, zou de regeling omtrent financiering van pensioenaanspraken volgens de PSW-1987 en/of de PSW-2000 niet behoren te zijn opgenomen”; en

“Dit uitlegvraagstuk zal met name spelen bij pensioenovereenkomsten aangegaan vóór 2007, de datum van invoering van de Pensioenwet en het gesloten systeem van pensioenovereenkomsten. Indien de PSW-1987 wel, maar de PSW-2000 niet in een pensioenovereenkomst is geïmplementeerd, geldt een pensioenovereenkomst mijns inziens als uitkeringsovereenkomst omdat premieovereenkomsten uitdrukkelijk waren uitgezonderd voor toepassing van de PSW-1987.”

 

Daarnaast is er inmiddels de nodige jurisprudentie. In een recente uitspraak stelt het hof:
“Het hof begrijpt de standpunten van partijen aldus dat deze streefregeling volgens [geïntimeerde] is gebaseerd op een kapitaal, benodigd voor aankoop van een eindloonpensioen en volgens [appellante] op een kapitaal, benodigd voor een middelloonpensioen. Om te kunnen beoordelen welk van beide standpunten juist is, moet worden vastgesteld wat partijen daaromtrent over en weer al dan niet hebben verklaard en met name om wat [geïntimeerde] onder de toen geldende omstandigheden – waaronder de kennis die [geïntimeerde] toen bezat – heeft kunnen en mogen begrijpen. Voorts kan het van belang zijn om vast te stellen welk product [verzekeraar 1] indertijd heeft aangeboden aan de rechtsvoorgangster van [appellante] . Mocht blijken dat [verzekeraar 1] enkel pensioenproducten op basis van een eindloonregeling aanbood, dan kan dat een indicatie vormen voor de inhoud van het aanbod van [appellante] aan [geïntimeerde] . In dit verband dient ook aandacht besteed te worden aan de vorm waarin de pensioentoezegging is gedaan (uit de offerte lijkt een kapitaalverzekering met een vastgesteld garantiekapitaal te volgen) en hetgeen [geïntimeerde] op grond daarvan redelijkerwijs had kunnen of moeten begrijpen.”

Het gaat om de gedane toezegging. De pensioenpolis hoort daarop aan te sluiten. De uitvoering blijkt regelmatig anders.

Redacteur: Dirk-Jan Plate

 

Rekenrente krabbelt op

Rekenrente krabbelt op

De beëindiging van de oude uitvoeringsovereenkomst tussen werkgever en verzekeraar kan aanleiding geven tot wijziging van de eerder overeengekomen pensioenregeling. Bijvoorbeeld voor de overstap van een middelloon- naar een premieregeling. Dat de karakterverschillen tussen deze regelingen niet gering zijn hoef ik u niet uit te leggen. Kort gezegd liggen bij de één alle risico’s bij de verzekeraar/werkgever waar deze bij de zuivere premieovereenkomst allemaal bij de werknemers komen te liggen. Komt nog bij dat niet altijd een passende kostprijs- of marktrentestaffel wordt aangeboden waardoor naast de risicoverschuiving tevens de regeling wordt versoberd. Vaak ingegeven vanuit een kostentechnisch standpunt.

De rekenrente is op dit moment een stuk hoger dan 6 tot 12 maanden geleden. Als er alleen op dat moment is gekeken naar de vaak forse premiestijging kan het op dit moment wel eens meevallen en hoeft de werkgever qua arbeidsvoorwaarden minder drastische maatregelen proberen overeen te komen. Als dat al lukt. Houd dus tijdens het proces de rente in de gaten. Een overstap naar een premieovereenkomst of naar een andere uitvoerder, een APF is inmiddels misschien geen alternatief meer. Het voortzetten van de huidige middelloonregeling met eventueel een overeen te komen hogere eigen bijdrage aan de kant van de werknemers is wellicht ook vanuit kostentechnisch oogpunt bezien een reële optie.

Dirk-Jan Plate
Pensioenconsultant CPC

Verhoging pensioenrichtleeftijd, hoe te compenseren?

Om de tafel, is de belangrijkste eerste stap, zeker als de werkgever eerder een maximale regeling heeft toegezegd.

Stel er is bij een middelloonregeling het maximale opbouwpercentage van 1,875% toegezegd met een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar. Vanaf 1-1-2018 hoeft het opbouwpercentage niet te worden gewijzigd, als de pensioenrichtleeftijd in de pensioenregeling naar 68 jaar wordt verhoogd. Kan de pensioenrichtleeftijd ook op de huidige lagere leeftijd blijven staan? De belastingdienst reageert daar in ‘Vraag & Antwoord 17-012’ als volgt op:
“Ook na 1 januari 2018 mag in een pensioenregeling een pensioenrichtleeftijd lager dan 68 jaar worden opgenomen. Wel geldt dan de voorwaarde dat de omvang van het op te bouwen ouderdomspensioen niet hoger is dan het op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen naar de lagere pensioenrichtleeftijd herrekende fiscaal maximale ouderdomspensioen ingaande op de eerste dag van de maand waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt. Dit volgt uit artikel 18a, zesde lid, Wet LB. Deze actuariële herrekening kan zowel plaatsvinden in de opbouwfase als op de ingangsdatum van het pensioen. In de opbouwfase leidt de herrekening tot een lagere jaarlijkse maximale opbouw voor het ouderdomspensioen”.
Als de pensioenleeftijd 67 blijft, wordt het opbouwpercentage actuarieel herrekend naar ongeveer 1,75% (zie Vraag & Antwoord 17- 012). Dat betekent een versobering van de arbeidsvoorwaarden. Een pensioenovereenkomst kan niet zomaar worden aangepast ten gevolge van een fiscale wijziging. Eventueel moet de ondernemingsraad om instemming worden gevraagd. Dat bindt de individuele werknemer niet. Tenzij er bijvoorbeeld in de pensioenovereenkomst een wijzigingsbeding is opgenomen en de fiscale aanpassing een zwaarwichtig belang van de werkgever betreft. Hoe te wijzigen ga ik hier niet verder uitdiepen. Wel of er ook alternatieven zijn. Zeker. Bijvoorbeeld:

· Een 13e maand of bonus voortaan wel meenemen als pensioengevend salaris.
· Tot 2018 is er geen sprake van een maximale opbouw. De huidige opbouw is bijvoorbeeld 1,70%, wat ruimte biedt.
· De huidige franchise is hoger dan de minimale. Dan is daar wellicht ruimte.
· Combinaties.

Anders moet de werkgever de werknemer op een andere manier compenseren, nadat zij dit eerst met elkaar hebben besproken, om de tafel.

Dirk-Jan Plate
Pensioenconsultant CPC

Automatische waardeoverdracht klein pensioen leidt vrijwel zeker tot extra kosten werkgever

Naast een minder grote verlaging van de administratielasten dan gewenst nemen de bijbetalingslasten voor de werkgever vrijwel zeker toe. Het verzoek tot een waardeoverdracht afkomstig van de deelnemer blijft ongewijzigd. Nieuw is dat de pensioenuitvoerder alle nieuwe kleine pensioenen regelmatig zal proberen op te sporen door te zoeken naar een ‘hit’ in het pensioenregister. Bij een ‘hit’ wordt de waarde automatisch overgeheveld naar de nieuwe pensioenuitvoerder. De gewezen deelnemer kan daar niet tegenin gaan. Volgens het voorgestelde art. 70a Pensioenwet is het een recht van de pensioenuitvoerder. De verwachting is dat het aantal waardeoverdrachten en bijbetalingsverplichtingen voor de werkgever hierdoor zullen toenemen. Bij uitgaande waardeoverdrachten door de lage marktrente. Bij een inkomende waardeoverdracht komt het surplus toe aan de werknemer, in de vorm van een extra pensioenaanspraak. Mijn inziens een ongewenst neveneffect. Een effect dat bijvoorbeeld opgelost kan worden door het voorgestelde artikel 70a lid 3 Pensioenwet voor invoering aan te passen. Daarin zou de eis van een actuariële gelijkwaardigheid kunnen worden losgelaten.

Het voorgestelde art. 70 lid 3 Pensioenwet:
3. De ontvangende pensioenuitvoerder waarborgt dat de actuariële waarde van de door de
deelnemer te verwerven pensioenaanspraken ten minste gelijk is aan de op dezelfde grondslagen
berekende waarde van de over te dragen pensioenaanspraken.

Bij de huidige afkoop van een klein pensioen speelt het probleem van bijbetaling door de werkgever niet. Wel als de werknemer op eigen initiatief tot een waardeoverdracht besluit. Daar komt na de implementering van de nieuwe wet nu ook de financiële nadelen van een automatische waardeoverdracht voor de werkgever bij. Schrale troost, de bijbetaling veroorzaakt door de automatische waardeoverdracht is net zoals de over te dragen pensioenaanspraken …. klein.

Dirk-Jan Plate
Pensioenconsultant CPC

Update wet -en regelgeving

32 043 Toekomst pensioenstelsel – AFKOOP KLEIN PENSIOEN

Nr. 348 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

De volgende plannen zijn hierin vervat:

Regeling klein pensioen
Het is de bedoeling dat voor nieuwe kleine pensioenen het recht van pensioenuitvoerders vervalt om kleine pensioenen af te kopen. Hiervoor in de plaats komt het recht voor alle uitvoerders om – zonder tussenkomst van de gewezen deelnemer – kleine pensioenen over te dragen naar de nieuwe uitvoerder waar de deelnemer actief opbouwt. Voor een plicht voor uitvoerders om kleine pensioenen over te dragen naar een nieuwe uitvoerder, is thans geen noodzaak omdat er uitvoerders zijn die nu bewust geen afkoopbeleid voeren. In dat geval behouden die kleine pensioenen in hun administratie ook de pensioenbestemming. Een plicht tot waardeoverdracht zou voor deze uitvoerders tot onnodige extra kosten leiden.
Wel moeten alle uitvoerders inkomende waardeoverdrachten via dit systeem accepteren, om de kans op het vinden van een nieuwe uitvoerder zo groot mogelijk te maken. Uitvoerders die kiezen om mee te doen aan het systeem, mogen op vrijwillige basis ook reeds bestaande kleine pensioenen overdragen. Ik bezie thans of hier nog nadere voorwaarden aan verbonden moeten worden.
Hele kleine pensioenen
In mijn brief van 14 april heb ik ook aangekondigd te zullen bezien of hele kleine bedragen aan pensioenrechten simpel kunnen worden afgewikkeld. Pensioenuitvoerders in met name sectoren met veel kortlopende contracten moeten buitenproportioneel veel kosten maken voor het administreren van deze hele kleine pensioenen. Afkooppogingen van deze kleine pensioenen zijn vaak niet succesvol. De kosten van de administratie en afkooppogingen worden betaald door het hele collectief en staan naar mijn mening niet in verhouding tot het belang van de kleine pensioenaanspraak voor de individuele deelnemer. Het is daarom de bedoeling dat deze hele kleine rechten komen te vervallen. Het is de vraag waar het omslagpunt ligt. De gedachten gaan ernaar uit die grens voor premieovereenkomsten te stellen op een afkoopwaarde € 14,–, vergelijkbaar met de grens die de Belastingdienst hanteert om te veel betaalde loonbelasting niet terug te storten. Dit komt bij een uitkeringsovereenkomst neer op ongeveer een levenslange uitkering van € 2,– bruto per jaar. Het is de bedoeling dat deze regeling gaat gelden voor bestaande en nieuwe aanspraken waarbij nog moet worden bezien of dit voor alle pensioenuitvoerders kan gelden, of alleen voor die uitvoerders die deelnemen aan het systeem van automatische waardeoverdracht. Daarbij wordt thans ook nog gekeken naar de juridische vraagstukken van eigendom en gelijke behandeling.

34 606 Voorstel van wet van het lid Krol tot wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het invoeren van een maatregel tot onder meer aanpassing van de disconteringsvoet waartegen pensioenfondsen hun pensioenverplichtingen moeten berekenen (Wet aanpassing disconteringsvoet)

De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 126 wordt een lid toegevoegd, luidende:
· 4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald bij welke veranderingen van de economische omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, rekening wordt gehouden met een prudente inschatting van de lange termijn structurele renteniveaus bij de berekening van de technische voorzieningen, alsmede welk minimumrentepercentage dan wordt gehanteerd in afwijking van de beginselen, genoemd in het tweede lid, onderdelen a en c. De voordracht voor een krachtens dit lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.
B
Aan artikel 133a wordt een lid toegevoegd, luidende:
· 3. Indien uitvoering wordt gegeven aan artikel 126, vierde lid, wordt de beleidsdekkingsgraad buiten toepassing gesteld.
Uit de memorie van toelichting:

Het wetsvoorstel regelt de volgende onderwerpen:

a. tijdelijke afwijking van marktwaardering ingeval van gewijzigde economische omstandigheden door tijdelijke aanpassing van de disconteringsvoet; en
b. schrappen van de beleidsdekkingsgraad.
In de subparagrafen 4.1 en 4.2 worden deze onderwerpen toegelicht.

Initiatiefnemer wenst de mogelijkheid te creëren om tijdelijk af te wijken van marktwaardering in geval van gewijzigde economische omstandigheden door aanpassing van de disconteringsvoet. De IORP-richtlijn biedt daarvoor de ruimte. Deze pensioenrichtlijn schrijft voor dat de rente waarmee de verplichtingen worden vastgesteld prudent moet worden bepaald. Dat mag zowel op basis van een prudent verwacht rendement als op basis van marktrenten, zie artikel 15, vierde lid, onderdeel b, IORP-richtlijn (2003/41/EG).

Wetsvoorstel uitfasering pensioen in eigen beheer aanvaard in Tweede Kamer en ingediend bij Eerste Kamer
34 555 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten tot uitfasering van het pensioen in eigen beheer en het treffen van enkele fiscale maatregelen inzake oudedagsvoorzieningen (Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen)

de inwerkingtreding is nog steeds bepaald op 1 januari 2017. Afkoop van pensioen in eigen beheer blijft nog mogelijk. Voor 1 april 2017 moet een keuze zijn gemaakt door de dga.

Pensioencontracten met collectief vermogen levert meer resultaat op dan individueel

Pensioencontracten met een collectief vermogen genereren meer welvaart dan contracten met een individueel vermogen, doordat ze resulteren in een hoger of stabieler pensioen. Pensioencontracten met een collectief vermogen en een open spreidingsmechanisme voor schokken delen risico en rendement met toekomstige opbouw.

Deelnemers kunnen via hun toekomstige opbouw rendement behalen over beleggingen in de jaren voorafgaand aan deelname aan de regeling. Daarnaast delen jongeren via hun toekomstige opbouw mee in risico en rendement van huidige beleggingen. Hierdoor kunnen zij effectief voor meer dan 100% van hun vermogen beleggingsrisico lopen en meer rendement behalen. Dit is aantrekkelijk voor jongeren, wegens hun verdiencapaciteit. Door de gespreide doorwerking van schokken in uitkeringen worden gepensioneerden juist ontzien.

De welvaartswinst voor toekomstige deelnemers aan contract I-B met 50% renteafdekking bedraagt in een evenwichtssituatie ongeveer 7% van het aanvullend pensioen. Hiervan komt ongeveer 4%-punt doordat toekomstige deelnemers aan de regeling via hun toekomstige opbouw kunnen delen in risico en rendement van het fonds. De resterende 3%-punt komt doordat jonge deelnemers via hun toekomstige opbouw rendement kunnen behalen door voor meer dan 100% van hun actuele vermogen bloot te staan aan beleggingsrisico. De welvaartswinst neemt toe bij een hogere beloning voor risico en bij toevoeging van meer ongunstige scenario’s.

Het pensioenresultaat verbetert niet alleen door risicodeling, maar ook door ruimere afdekking van renterisico. De welvaartswinst van deelname aan contract I-B neemt met ongeveer 13%-punt toe door uitbreiding van de renteafdekking met 25%-punt via inzet van renteswaps. Deze afdekking komt naast de bescherming die vastrentende waarden bieden tegen renterisico. Het contract met een ruime afdekking van renterisico blijkt niet alleen aantrekkelijk voor toekomstige deelnemers, maar ook voor huidige actieven. Gebruik van renteswaps in contracten met een individueel vermogen is niet gebruikelijk; nader onderzoek moet uitwijzen of dit wel mogelijk is.

Bron CPB Notitie 28-11-2016 : Welvaartswinst van risicodeling en renteafdekking bij pensioen 

Pensioen en rentgevoeligheid

Veel Nederlandse pensioenregelingen keren hun deelnemers minder uit dan beoogd door de rentedaling van de afgelopen jaren. Ook buitenlandse pensioenregelingen met kapitaaldekking staan onder druk door de wereldwijde daling van de rente. Uitkeringsovereenkomsten (DB) in de VS en het VK kampen met lage dekkingsgraden en premieovereenkomsten (DC) in Denemarken, Zweden en België hebben de rendementsgarantie op de ingelegde premie sterk versoberd of geschrapt. Een aanpassing van de tarieven voor annuïteiten in Zwitserland vanwege de lage rente leidt tot 12% lagere uitkeringen. De rentegevoeligheid van pensioenen wordt als een probleem ervaren. Deze Policy Brief gaat in op de rol van het contract, het toezicht en het beleggingsbeleid bij de rentegevoeligheid van pensioen.

Bron: Centraal Planbureau

Zie CPB Policybrief november 2016 

Achtergrondinformatie Pensioen en rentegevoeligheid