Nabestaandenuitkering Anw 2018

Bedragen vanaf 1 januari 2018

 

U vindt de volledige bedragen voor iemand die alleen woont. Woont u met een kostendeler, dan krijgt u een ander bedrag. Lees meer over uw Anw en de kostendelersnorm.

Nabestaandenuitkering

Bedrag per maand
Met heffingskorting Zonder heffingskorting
Bruto € 1.195,30 € 1.195,30
Loonheffing € 247,08 € 435,83
Netto € 948,22 € 759,47

* Het bruto bedrag is inclusief de tegemoetkoming Anw van € 16,92. Het vakantiegeld is bruto € 85,47 per maand en wordt in de maand mei uitbetaald.

Nabestaandenuitkering voor nabestaanden die al vóór 1 juli 1996 AWW hadden

Bedrag per maand
Met heffingskorting Zonder heffingskorting
Bruto € 490,32 € 490,32
Loonheffing € 0,00 € 177,58
Netto € 490,32 € 312,74

* Als u hoge andere inkomsten heeft, dan is dit het bedrag dat u in ieder geval ontvangt. Het bruto bedrag is inclusief de tegemoetkoming Anw van € 16,92. Het vakantiegeld is bruto € 37,87 per maand en wordt in de maand mei uitbetaald.

Nabestaandenuitkering bij verzorgingsrelaties

Er is sprake van een verzorgingsrelatie als u:

  • samenwoont omdat u iemand verzorgt die intensieve zorg nodig heeft of
  • samenwoont omdat u zelf intensieve zorg nodig heeft.
Bedrag per maand
Met heffingskorting Zonder heffingskorting
Bruto € 772,76 € 772,76
Loonheffing € 92,50 € 281,25
Netto € 680,26 € 491,51

* Het bruto bedrag is inclusief de tegemoetkoming Anw van € 16,92. Het vakantiegeld is bruto € 61,06 per maand en wordt in de maand mei uitbetaald.

Wezenuitkering

Voor wezen tot en met 9 jaar

Bedrag per maand
Met heffingskorting Zonder heffingskorting
Bruto € 394,00 € 394,00
Loonheffing € 0,00 € 143,08
Netto € 394,00 € 250,92

* Het bruto bedrag is inclusief de tegemoetkoming Anw van € 16,92. Het vakantiegeld is bruto € 27,35 per maand en wordt in de maand mei uitbetaald.

Voor wezen van 10 tot en met 15 jaar

Bedrag per maand
Met heffingskorting Zonder heffingskorting
Bruto € 582,54 € 582,54
Loonheffing € 23,42 € 212,17
Netto € 559,12 € 370,37

* Het bruto bedrag is inclusief de tegemoetkoming Anw van € 16,92. Het vakantiegeld is bruto € 41,03 per maand en wordt in de maand mei uitbetaald.

Voor wezen van 16 tot en met 20 jaar

Bedrag per maand
Met heffingskorting Zonder heffingskorting
Bruto € 771,08 € 771,08
Loonheffing € 92,50 € 281,25
Netto € 678,58 € 489,83

* Het bruto bedrag is inclusief de tegemoetkoming Anw van € 16,92. Het vakantiegeld is bruto € 54,70 per maand en wordt in de maand mei uitbetaald.

Uitleg van de bedragen

Bruto

Het bruto bedrag is inclusief de tegemoetkoming van € 16,92 en exclusief een maandelijks bedrag voor het vakantiegeld. Wij betalen het vakantiegeld in mei.

Loonheffing

U ziet de bedragen met en zonder heffingskorting. De bedragen zonder heffingskorting gelden als u de korting al laat toepassen bij een ander inkomen.

Netto

Het netto bedrag is het bedrag dat wij elke maand aan u overmaken.

 

AOW bedragen vanaf 1 januari 2018

AOW-bedragen

Bedragen vanaf 1 januari 2018

De bedragen op deze pagina gelden als u 100% AOW heeft opgebouwd.

U bent getrouwd of woont samen met uw partner

U en uw partner hebben beiden de AOW-leeftijd

Bedrag per maand per persoon
met heffingskorting zonder heffingskorting
Bruto * € 807,88 € 807,88
Loonheffing € 0,00 € 150,17
Bijdrage Zvw € 45,64 € 45,64
Netto € 762,24 € 612,07

* Het bruto bedrag is inclusief de inkomensondersteuning AOW van € 24,93. Het bruto bedrag is exclusief vakantiegeld. Het vakantiegeld is bruto € 51,01 per maand en wordt in de maand mei uitbetaald.

Uw partner heeft nog niet de AOW-leeftijd

Bedrag per maand
met heffingskorting zonder heffingskorting
Bruto * € 807,88 € 807,88
Loonheffing € 0,00 € 150,17
Bijdrage Zvw € 45,64 € 45,64
Netto € 762,24 € 612,07

* Het bruto bedrag is inclusief de inkomensondersteuning AOW van € 24,93. Het bruto bedrag is exclusief vakantiegeld. Het vakantiegeld is bruto € 51,01 per maand en wordt in de maand mei uitbetaald.

Voor klanten die al AOW en een AOW-toeslag hebben: Uw partner heeft nog geen AOW, u krijgt volledige toeslag

Bedrag per maand
met heffingskorting zonder heffingskorting
Bruto * € 1.590,83 € 1.590,83
Loonheffing € 81,67 € 296,25
Bijdrage Zvw € 89,88 € 89,88
Netto € 1.419,28 € 1.204,70

* Het bruto bedrag is inclusief de inkomensondersteuning AOW van € 24,93. Het bruto bedrag is exclusief vakantiegeld. Het vakantiegeld is bruto € 102,02 per maand en wordt in de maand mei uitbetaald.

Let op: deze bedragen zijn alleen voor klanten die al AOW en een AOW-toeslag hebben.

Voor klanten die al AOW en een AOW-toeslag hebben: Uw partner heeft nog geen AOW, uw toeslag is met 10% verlaagd**

Let op: de volgende bedragen zijn alleen voor klanten die al AOW en een AOW-toeslag hebben.

Bedrag per maand
met heffingskorting zonder heffingskorting
Bruto * € 1.512,54 € 1.512,54
Loonheffing € 67,33 € 281,92
Bijdrage Zvw € 85,45 € 85,45
Netto € 1.359,76 € 1.145,18

 

* Het bruto bedrag is inclusief de inkomensondersteuning AOW van € 24,93. Het bruto bedrag is exclusief vakantiegeld. Het vakantiegeld is bruto € 96,92 per maand en wordt in de maand mei uitbetaald.

** Per 1 augustus 2011 is de toeslag met maximaal 10% verlaagd. De verlaging geldt alleen voor huishoudens met een gezamenlijk inkomen vanaf € 2.760,87 bruto per maand.

Let op: deze bedragen zijn alleen voor klanten die al AOW en een AOW-toeslag hebben.

Carve out wordt niet geïsoleerd van de toekomst van het pensioenstelsel mogelijk

Carve out wordt niet geïsoleerd van de toekomst van het pensioenstelsel mogelijk

Carve out duidt er op dat een pensioenfonds een deel van de populatie, vaak alleen gepensioneerden, overdraagt naar een verzekeraar. Dat kan aantrekkelijk zijn om dat dan een meer toegesneden risico- en beleggingsbeleid kan worden gevoerd. De regel van gelijke behandeling bij toeslagverlening kan dan een obstakel vormen. Op antwoorden van Kamervragen laat de minister weten hier geen tussentijdse oplossing voor aan te dragen, maar dit mee te nemen in de besprekingen in verband de toekomst van het pensioenstelsel: Het is goed dat er wordt nagedacht over mogelijkheden om de belangen van verschillende deelnemers(groepen) in een collectief pensioenfonds goed te kunnen behartigen. Een carve out van gepensioneerden, en daarmee het uit elkaar halen van deelnemersgroepen, maakt meer maatwerk in het beleggingsbeleid mogelijk. Waar gepensioneerden behoefte zouden kunnen hebben aan meer zekerheid over de hoogte van het pensioen, kan het voor de achterblijvende actieve en gewezen deelnemers aantrekkelijk zijn dat er zonder de gepensioneerden risicovoller kan worden belegd. Zoals is toegelicht in de Kamerbrief en in de brief van DNB zijn er naast potentiële voordelen, ook potentiële nadelen en risico’s verbonden aan een carve out van gepensioneerden. Een carve out van gepensioneerden betekent ook dat de solidariteit wordt doorbroken. Zo kunnen gepensioneerden na de carve out (volledige) indexatie mislopen, die de achterblijvende actieve en gewezen deelnemers wel krijgen. Mogelijke nadelen voor de achterblijvers bij het fonds kunnen lagere indexatievooruitzichten zijn of bijvoorbeeld het risico op (hogere) kortingen. Het is dus belangrijk dat het uit elkaar halen van deelnemersgroepen, en daarmee de verdeling van het aanwezige collectieve vermogen, rechtvaardig geschiedt.
Of een carve out van gepensioneerden daadwerkelijk aantrekkelijk is voor alle betrokkenen is sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden bij de overdragende en de ontvangende pensioenuitvoerder en eventuele afspraken rond een mogelijke overdracht.
Daarnaast licht de Kamerbrief toe dat een discussie over de wenselijkheid van het wegnemen van de wettelijke belemmeringen en het nader invullen van het kader ter beoordeling van evenwichtige belangenbehartiging niet geïsoleerd staat van de vernieuwing van het pensioenstelsel

Medezeggenschap in kleine ondernemingen

Medezeggenschap in kleine ondernemingen, kamerstuk 32043 15 december 2017 

Voor ondernemingen met een ondernemingsraad, 50 of meer werknemers, geldt het instemmingsrecht van de OR met besluiten over de pensioenovereenkomst en over bepaalde besluiten over de uitvoeringsovereenkomst.
Bij kleinere ondernemingen met een personeelsvergadering (PV) of personeelsvertegenwoordiging (PVT) regelt de wet op de ondernemingsraden alleen een overlegverplichting. In de brief van 15 december 2017 heeft de minister van SZW wettelijke maatregelen aangekondigd om het informatierecht van de PV en PVT te versterken (kamerstuk 32043, nr. 389). Die maatregelen zullen inhouden:  zo zal de werkgever de PVT en PV informatie over de arbeidsvoorwaarde pensioen die zij redelijkerwijs nodig hebben om hun taak te kunnen vervullen, tijdig schriftelijk moeten verstrekken, indien deze schriftelijk beschikbaar is. Op dit moment heeft de PV geen expliciet informatierecht ten aanzien van de arbeidsvoorwaarde pensioen. Voor de PVT geldt vooralsnog dat informatie ook mondeling verstrekt mag worden. Ten tweede krijgen de PVT en PV ditzelfde informatierecht bij het vaststellen, wijzigen of intrekken van een uitvoeringsovereenkomst. Tot slot wordt het initiatiefrecht versterkt, zodat ook de PVT het onderwerp pensioen eigenstandig kan agenderen. De PV heeft dit recht reeds.

Actuele rechtspraak december 2017 deel 2

 

DE BETEKENIS VAN INFORMATIE: AAN BRIEF MET ‘VOORLOPIGE OPGAVE’ PENSIOENKAPITAAL KAN CONSUMENT GEEN RECHTEN ONTLENEN. DIT IS GEEN OFFERTE, DIE BIJ AANVAARDING WEL BINDEND WAS GEWEEST
Geschillencommissie Financiële Dienstverlening 27 JULI 2017, NR. 2017-497

 

DE AANSPRAKELIJK VAN EEN BESTUURDER VOOR PREMIES OP GROND VAN ART. 23 LID 4 WET BPF VALT ONDER AANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERING

De verzekeraar stelt dat hier sprake is van een sanctie waarvoor geen dekking bestaat. De rechtbank overweegt: Een tot op zekere hoogte vergelijkbare civielrechtelijke sanctie in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid is het weerlegbare bewijsvermoeden van artikel 2:138/248 BW. Niet in geschil is dat voor de eventuele nadelige financiële consequenties van die sanctie dekking bestaat onder de verzekeringsovereenkomst. Aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 23 lid 4 Wet Bpf 2000 vormt – net als aansprakelijkheid voor het faillissementstekort uit hoofde van artikel 2:138/248 BW – voor de bestuurder een zeer groot risico dat de bestuurder in beginsel zal willen verzekeren. Indien AIG beoogde de nadelige financiële consequenties van de sanctie van artikel 23 lid 4 Wet Bpf 2000 niet te verzekeren, had het op haar weg gelegen om ervoor zorg te dragen dat dit voldoende kenbaar was voor de verzekerde. Nu AIG dat heeft nagelaten, kan het beroep van AIG op artikel 1.14 sub (i) van de Algemene Voorwaarden niet slagen.
Rechtbank Rotterdam 29 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:9620

DE KORTING OP AOW PENSIOEN IS TERECHT WEGENS VERZEKERING VOOR BELGISCH RUSTPENSIOEN. DAT IS VERGELIJKBAAR MET AOW.
Er is hier sprake van een van overheidswege verstrekt pensioen dat als equivalent is te beschouwen van het Nederlandse AOW-pensioen.
Dat het Belgische rustpensioen zich wat betreft de hoogte onderscheidt van het Nederlandse AOW‑pensioen, doet aan de gelijkwaardigheid naar aard en karakter van de beide pensioenen niet af.
Rechtbank Den Haag 16 november 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:13295

Overheid moet met pensioenwetgeving voor ZZP’er komen

De sociale partners en de Sociaal Economische Raad (SER) hebben eerder deze maand al gesproken over hervormingen van de arbeidsmarkt, maar die onderhandelingen klapten. Over de pensioenhervormingen praten de bonden dus wel verder.

Lutjens: ‘Overheid moet met pensioenwetgeving komen voor zelfstandigen’ (radio bericht BNR) 

Erik Lutjens, hoogleraar pensioensrecht aan de VU, vindt het niet zo gek om grote stelselwijzigingen bij de sociale partners neer te leggen: ‘Je moet ze ook meekrijgen. Je wil geen keuze maken die de vakbonden tegen de haren in strijkt waardoor er alleen maar arbeidsonrust zou kunnen ontstaan.’

Moet de overheid niet toch de regie nemen? De groep zelfstandigen zijn geen werknemers dus op dat punt zou het volgens Lutjens wél goed zijn als de overheid het pensioenprobleem zou aanpakken. Er zou wetgeving moeten komen: ‘Om meer te faciliteren of af te dwingen dat ze pensioen gaan opbouwen.’

Bron: BNR

Besluit Fiscale behandeling beschikbare-premieregelingen en premie- en kapitaalovereenkomsten en nettopensioenregelingen

Besluit Fiscale behandeling beschikbare-premieregelingen en premie- en kapitaalovereenkomsten en nettopensioenregelingen in verband met verhoging van de pensioenleeftijd naar 68 jaar per 1 januari 2018

Besluit van 23 november 2017, nr. 2017-187605

Dit besluit is een actualisering van het besluit van 20 januari 2017, nr. 2017-7168 (Stcrt. 2017, 4421) in verband met de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar per 1 januari 2018. De opgenomen premiestaffels zijn aangepast aan het verhogen van de fiscale pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar per 1 januari 2018.

Inhoud

Onderdeel 2 van dit besluit bevat een beschrijving van de soorten premieovereenkomsten die bij de behandeling van de Pensioenwet aan de orde zijn geweest. De onderdelen 3 en 5 behandelen de fiscale kwalificatie van die soorten premieovereenkomsten. Onderdeel 4 gaat over de kapitaalovereenkomsten. Voorts wijs ik in onderdeel 6 twee soorten afwijkende premieovereenkomsten aan als pensioenregeling. In onderdeel 7 is het overgangsrecht opgenomen voor pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden. Onderdeel 8 van dit besluit bevat de beschrijving van nettopensioen als bedoeld in afdeling 5.3B van de Wet IB 2001. Onderdeel 9 bevat de inwerkingtreding van dit besluit. De voorwaarden en bijzonderheden die bij de aanwijzingen gelden zijn te vinden in de bijlagen bij dit besluit.

Alle berichten van PensioenWiki zijn openbaar toegankelijk en alle andere informatie is voor leden, lid worden kan via www.pensioenwiki.nl 

Actuele rechtspraak december 2017 deel 1

GEVOLGEN SCHEIDING VOOR IN EIGEN BEHEER GEHOUDEN PENSIOEN.

Het door de vrouw als werknemer in eigen beheer gehouden pensioen moet extern worden ondergebracht gelet op art. 23 Pensioenwet. Vordering hiertoe is niet verjaard. Het vereveningsdeel van het pensioen van de man moet extern worden ondergebracht gelet op rechtspraak HR en omdat dit in convenant is overeengekomen. Zowel de man zelf als b.v. zijn hiertoe gehouden, maar niet andere ondernemingen in de groep.
Rechtbank Oost Brabant 29 november 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:6255
(Scheiding en Pensioen in eigen beheer)

BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID VOOR NIET AFGEDRAGEN PENSIOENPREMIE AAN VERLICHT BPF.

De Melding betalingsonmacht kan ook op toekomstige premies zien: Indien een melding van betalingsonmacht op de voet van art. 23 lid 2 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 is gedaan, behoeft niet opnieuw een zodanige melding te worden gedaan zolang nog sprake is van een betalingsachterstand, tenzij het bedrijfstakpensioenfonds de betalingsplichtige na ontvangst van een betaling schriftelijk doet weten de betalingsonmacht niet langer aanwezig te achten. Zie in vergelijkbare zin HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6635, NJ 2007/164 voor de toepassing van art. 36 lid 2 Invorderingswet 1990.

Hoge Raad 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3019
(melding betalingsonmacht, bestuurdersaansprakelijkheid, Wet Bpf)

VOORWAARDELIJK – NOG NIET GEFINANCIERD – PENSIOEN VALT NIET ONDER WET VPS OOK NIET BIJ WIJZE VAN VERMOGENSDELING OF DE REDELIJKHEID. HET EENMALIG NIET DE VOORGESCHREVEN INFO VERSTREKKEN MAAKT HET VOORWAARDELIJK PENSIOEN NIET ONVOORWAARDELIJK.

Volgens het Hof is de daadwerkelijke financiering bepalend voor de vraag of en in hoeverre de aanspraak al dan niet als pensioen moet worden gekwalificeerd, en derhalve krachtens de wet pensioenverevening voor verevening in aanmerking komt. Een niet gefinancierd pensioen is niet opgebouwd en hoeft niet verevend te worden.

En over de consequentie van het niet in achtnemen van het informatievoorschrift oordeelt het Hof:
en redelijke uitleg van de Pensioenwet, art. 65 lid 1 Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet en het Uitvoeringsbesluit brengt mee dat steeds op basis van de omstandigheden van het geval, met inachtneming van het belang van de voorgeschreven communicatie, moet worden beoordeeld of het verzuim van een pensioenuitvoerder zodanig verkeerde verwachtingen heeft gewekt dat dit verzuim moet leiden tot deze vergaande consequentie. Het gaat dus niet om – wat [appellante] kennelijk beoogt te stellen – op straffe van directe financiering in acht te nemen formaliteiten

Hof Den Haag 28 november 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3300
Wet: 4 Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten sociaal akkoord,65 Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet, 3 Wet VPS
Trefwoord: voorwaardelijk pensioen, pensioenverevening
IS WERKGEVER AANSPRAKELIJK VOOR NIET TIJDIG AANGEVRAAGDE VOORTZETTING DEELNEMING IN PENSIOENFONDS?

De werknemer vraagt dit pas aan nadat eerst 4 jaar na het ontslag in een procedure tegen de ex-werkgever is vastgesteld dat zij recht heeft op wachtgeld. Dan wijst het pensioenfonds voortzetting af omdat dit binnen 6 maanden na einde deelneming aangevraagd had moeten worden. De werkgever is hier niet aansprakelijk voor omdat ondanks de onduidelijkheid over het wachtgeld het een eigen verantwoordelijkheid van de werknemer was het verzoek tot voortzetting tijdig te doen.
Rechtbank Midden-Nederland 12 juli 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:5820
Wet: 54 Pensioenwet

Alle berichten van PensioenWiki zijn openbaar toegankelijk en alle andere informatie is voor leden, lid worden kan via www.pensioenwiki.nl 

Waardeoverdracht klein pensioen en bij wijziging pensioenleeftijd

 

 

De Tweede Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel over dit onderwerp en het is op 21 november 2017 bij de Eerste Kamer ingediend. Het treedt 1 januari 2019 in werking. Zie staatscourant van 13 december 2017.

 

Het wetsvoorstel regelt:

 

Vervallen hele kleine pensioenen bij einde deelneming (art. 55 lid 6 Pensioenwet)

 

Dit betreft het vervallen de pensioenaanspraken van een deelnemer bij beëindiging van de deelneming, indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum niet meer zal bedragen dan € 2,– per jaar.

 

Recht op afkoop klein ouderdomspensioen bij ingang (art. 66 Pensioenwet)

 

De pensioenuitvoerder heeft het recht om bij de ingang van het ouderdomspensioen een aanspraak op ouderdomspensioen en andere aanspraken ten behoeve van de gepensioneerde of zijn nabestaanden af te kopen, indien:

  1. de uitkering van het ouderdomspensioen op de ingangsdatum minder bedraagt dan € 467,89 per jaar; en
  2. de gepensioneerde geen bezwaar maakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2007 of de gepensioneerde instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2007.

De pensioenuitvoerder stelt de afkoopwaarde ter beschikking aan de gepensioneerde dan wel de gewezen deelnemer, met uitzondering van de afkoopwaarde van een bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.

De pensioenuitvoerder betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken of rechten vervallen in verband met de afkoop.

 

Recht op afkoop klein pensioen voor gewezen deelnemer (art. 66 Pensioenwet)

 

De pensioenuitvoerder heeft het recht om pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer af te kopen, indien:

  1. op basis van de tot het tijdstip van beëindiging van de deelneming opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum, getoetst per 1 januari van dat jaar, minder zal bedragen dan het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde bedrag (zie hiervoor genoemd bij afkoop pensioen bij ingang);
  2. de gewezen deelnemer geen bezwaar maakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2007 of de gewezen deelnemer instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2007; en
  3. de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2018 en de pensioenuitvoerder na beëindiging van de deelneming ten minste vijf maal tevergeefs heeft gepoogd de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer over te dragen als bedoeld in artikel 70a en na de beëindiging van de deelneming of, indien de deelneming is geëindigd tussen 1 januari 2018 en 1 januari 2019, na 1 januari 2019, ten minste vijf jaar is verstreken.

 

Recht op waardeoverdracht klein ouderdomspensioen (art. 70a Pensioenwet)

De pensioenuitvoerder heeft het recht om na beëindiging van de deelneming de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer over te dragen indien:

  1. op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zal bedragen dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag;
  2. de pensioenuitvoerder bij de toepassing van dit lid niet een lager maximum hanteert dan het in onderdeel a bedoelde bedrag;
  3. de opgebouwde aanspraak geen nettopensioen betreft; en
  4. de waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de beroepspensioenregeling.

De ontvangende pensioenuitvoerder is verplicht de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor de deelnemer.

De ontvangende pensioenuitvoerder waarborgt dat de actuariële waarde van de door de deelnemer te verwerven pensioenaanspraken ten minste gelijk is aan de op dezelfde grondslagen berekende waarde van de over te dragen pensioenaanspraken.

De overdragende en ontvangende pensioenuitvoerder brengen in het kader van de waardeoverdracht geen kosten in rekening bij de gewezen deelnemer.

 

Waardeoverdracht bij wijziging pensioenleeftijd zonder instemming rechthebbende en zonder instemming DNB

Collectieve waardeoverdracht is mogelijk bij een wijziging van de pensioenregeling om de oude opgebouwde aanspraken daarmee onder de nieuwe regeling te brengen (invaren).  Het is een afwijking van het wijzigingsverbod van art. 20 Pensioenwet. Daarom geldt de eis van instemming van de rechthebbende, welke instemming door geen bezwaar te maken kan worden verkregen. Voor uitsluitend een aanpassing van de pensioenleeftijd aan een fiscale pensioenleeftijd regelt het wetsvoorstel dat geen instemming van de rechthebbende nodig is. Ook hoeft dan geen instemming van DNB verkregen te worden. Dit geldt uitsluitend indien de wijziging enkel een verhoging van de pensioenleeftijd betreft en de mogelijkheid bestaat deze weer te vervroegen. Indien tegelijk ander aspecten wijzigen of een verschuiving tussen pensioensoorten plaatsvindt, blijft instemming nodig.  Het wetsvoorstel regelt tevens dat het verzoek om collectieve waardeoverdracht niet alleen door de werkgever, maar ook door de sociale partners kan worden gedaan.

De tekst luidt dat de eis van instemming niet geldt wanneer de collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, inhoudt dat de pensioenaanspraken worden omgezet in pensioenaanspraken die zijn berekend op basis van een hogere pensioenrichtleeftijd en voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. de nieuwe pensioenrichtleeftijd betreft een pensioenrichtleeftijd als bedoeld in artikel 18a, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit artikel op enig moment luidt of luidde;
  2. de pensioenregeling voorziet in de mogelijkheid de ingangsdatum van het pensioen te vervroegen naar de ingangsdatum voor de wijziging; en
  3. bij de vervroeging worden in de flexibiliseringfactoren naar de ingangsdatum van het pensioen voor de wijziging geen selectiefactoren in aanmerking genomen.

Alle berichten van PensioenWiki zijn openbaar toegankelijk en alle andere informatie is voor leden, lid worden kan via www.pensioenwiki.nl 

Pay roll en pensioen

 

Op 23 november 2017 is bij de Tweede Kamer het initiatiefwetsvoorstel ingediend dat tot doel heeft te bewerkstelligen dat voor arbeidskrachten die in het kader van payrolling ter beschikking zijn gesteld aan een opdrachtgever dezelfde arbeidsvoorwaarden gelden als voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de opdrachtgever waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt. Voor pensioen zal de eis gelden dat een ‘gelijkwaardige’ pensioenregeling geldt als in de sector voor overige werknemers.

 

Dit wordt vastgelegd in een wijziging van de wet Waadi.

Pay-roll werknemers nemen nu veelal deel in Stipp, soms in een ander verplicht bedrijfstakpensioenfonds. In het laatste geval hebben ze de gelijkwaardige pensioenregeling automatisch. Bij deelneming in Stipp zal dat vaak niet het geval zijn en is of bij Stipp, als Stipp dat gaat aanbieden, of elders een aanvullende pensioenregeling noodzakelijk, of zal vrijstelling van Stipp verkregen moeten worden om elders een gelijkwaardige pensioenregeling onder te brengen.

 

Zie tekst wetsvoorstel en memorie van toelichting

De zorgplicht voor een advocaat of een andere deskundige zoals een pensioenadviseur

Rb. Noord-Nederland 15 november 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4360

 

Een advocaat stelt in opdracht de WW-aanspraken van een werknemer veilig. Niet meer dan dat. Bij de zorgvuldigheidsplicht hoort het goed informeren van een werknemer voordat er een beslissing wordt gemaakt. Dat is niet gebeurd: “6.2 Artikel 7:401 BW bepaalt dat een opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht dient te nemen. In het geval van [gedaagde], die handelde als advocaat, dient als uitgangspunt dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Wanneer een advocaat een cliënt adviseert in het kader van een door een cliënt te nemen beslissing over een bepaalde kwestie, brengt deze zorgvuldigheidsplicht mee dat de advocaat de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen (HR 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4564)”.

 

Er vond geen face-to-face gesprek plaats. De rechtbank zegt daarover: “Het volstaan met het voeren van telefonisch overleg met een cliënt bergt voorts het risico in zich dat zaken die mogelijk van belang zijn voor een juiste advisering onvermeld blijven of onvoldoende aandacht krijgen”. Door de beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór het moment dat de werknemer onder de PVA-dekking van het reglement van de betrokken pensioenuitvoerder viel, kwamen de ANW-verzekering en de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid (PVA-dekking) niet tot uitkering. De geleden schade wordt de advocaat aangerekend: “De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] ten aanzien van de door haar geleden schade onvoldoende heeft gesteld. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BR5211) behoeft [eiseres] slechts de feiten te stellen waaruit kan worden afgeleid dat zij schade heeft geleden. [eiseres] heeft naar het oordeel van de rechtbank aan haar stelplicht voldaan. Zij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten gevolge van de beëindiging van het dienstverband per 1 februari 2006 en de daarop volgende afmeldingen mogelijk schade heeft geleden dan wel lijdt. Met het oordeel van de rechtbank dat met een juiste advisering door [gedaagde] het dienstverband niet per 1 februari 2006 zou zijn geëindigd, is voorts het causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en de door [eiseres] gestelde schade gegeven”.
De besproken zorgvuldigheid geldt voor een ieder die een zorgplicht heeft in het kader van een overeenkomst van opdracht, het betreft niet alleen advocaten maar bijvoorbeeld ook pensioenadviseurs.

Redacteur: Dirk-Jan Plate